ECLI:NL:GHDHA:2014:4533

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2014
Publicatiedatum
10 april 2015
Zaaknummer
200.149.650-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Kempen
  • A. van Nievelt
  • J. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking zorgregeling in hoger beroep met betrekking tot de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 22 oktober 2014, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 5 maart 2014. De vader verzoekt om wijziging van de zorgregeling voor hun minderjarige kind, geboren in 2008, die momenteel bij de moeder woont. De vader stelt dat hij recht heeft op frequenter contact met de minderjarige en dat de huidige regeling niet naar tevredenheid verloopt. De moeder verzet zich tegen deze wijziging en stelt dat de huidige regeling in het belang van de minderjarige is, en dat de communicatie tussen de ouders problematisch is.

Het hof heeft de zaak aangehouden voor een periode van zes maanden om de ouders de gelegenheid te geven om hun communicatie te verbeteren, mogelijk met behulp van mediation of een speciaal traject. Het hof benadrukt dat het van belang is dat de huidige zorgregeling gedurende deze periode gehandhaafd blijft, zodat de minderjarige enige rust en regelmaat ervaart. De ouders worden aangespoord om hun onderlinge strijd te verminderen en zich in te spannen voor een betere verstandhouding, wat cruciaal is voor het welzijn van de minderjarige.

De beslissing van het hof houdt in dat de zaak pro forma wordt aangehouden tot 25 april 2015, waarbij partijen het hof voor die datum moeten informeren over de voortgang van de zorgregeling en hun inspanningen om de communicatie te verbeteren. Het hof heeft de ouders erop gewezen dat deze tijdelijke beslissing niet vooruitloopt op een definitieve uitspraak over de zorgregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 22 oktober 2014
Zaaknummer : 200.149.650/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-9459
Zaaknummer rechtbank : C/10/437572
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.P. Poelman te Tilburg,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. Ch.L. van den Puttelaar te Rotterdam.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 26 mei 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 5 maart 2014 van de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 11 juli 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 12 juni 2014 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van 11 juni 2014 met een bijlage;
van de zijde van de moeder:
- op 16 juli 2014 een brief van 15 juli 2014 met als bijlage een V-formulier 15 juli 2014 met bijlagen;
De raad heeft bij brief van 4 juni 2014 zijn rapport van 28 maart 2011 aan het hof overgelegd
.
De zaak is op 24 september 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • mevrouw [naam raadsmedewerker] namens de raad.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek van de vader tot wijziging van de beschikking van 16 juni 2012 (het hof begrijpt: de beschikking van 6 juni 2012) van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
  • partijen zijn tot [datum in] 2009 gehuwd geweest en zijn de ouders van [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige);
  • de ouders hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarige;
  • de minderjarige heeft de hoofdverblijfplaats bij de moeder;
  • bij beschikking van 6 juni 2012 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch is – voor zover thans van belang – een zorgregeling vastgesteld, inhoudende dat de minderjarige in de even weken van vrijdag na schooltijd tot zondag 19.00 uur bij de vader is, alsmede op roostervrije van de minderjarige die aansluiten op het reguliere omgangsweekend. Voorts is de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gedurende de vakanties van de minderjarige vastgesteld.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling).
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, alsnog rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de zorgregeling zoals vastgelegd in de beschikking van 6 juni 2012 van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch te wijzigen in die zin dat de vader met ingang van de datum van afgifte van de beschikking in onderhavige procedure recht heeft op contact met de minderjarige:
  • in de even weken van vrijdag na schooltijd tot maandag voor schooltijd;
  • in de oneven weken van woensdag na schooltijd tot vrijdag 19.00 uur;
  • op schoolvrije dagen van de dag daaraan voorafgaand na schooltijd tot 19.00 uur op de schoolvrije dag zelf;
  • in weekenden die aansluiten op vakanties van de man met de minderjarige van vrijdag na schooltijd tot maandag voor schooltijd;
  • in de oneven jaren tijdens de gehele voorjaarsvakantie, de eerste helft van de meivakantie, de tweede helft van de zomervakantie, in de tweede helft van de kerstvakantie, met Pasen en op Hemelvaartsdag, waarbij geldt dat de vakantieregeling prevaleert boven een eventuele feestdag in die vakantie;
  • in de even jaren tijdens de tweede helft van de meivakantie, de eerste helft van de zomervakantie, de gehele herfstvakantie, de eerste helft van de kerstvakantie, met Pinksteren en op Sinterklaasavond, waarbij geldt dat de vakantieregeling prevaleert boven een eventuele feestdag in die vakantie;
  • op de verjaardag van de vader en op Vaderdag;
  • om het jaar op de verjaardag van de minderjarige.
Kosten rechtens.
3. De moeder verweert zich daartegen en verzoekt het hof het hoger beroep van de vader op alle onderdelen ongegrond te verklaren onder bevestiging van de bestreden beschikking, kosten rechtens.
4. De vader voert het volgende aan. De vader wenst een redelijke en zo evenwichtig mogelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken – hetgeen ook het wettelijk uitgangspunt is indien de ouders met het gezamenlijk gezag zijn belast – en hij is van mening dat dat in het belang van de minderjarige is. De vader stelt dat de minderjarige recht heeft op en belang bij een frequenter contact met zijn vader. Zijn vader is het mannelijke rolmodel in het door vrouwen gedomineerde leven van de minderjarige. De vader is bovendien een goede vader en er is geen enkel bezwaar tegen zijn pedagogisch handelen. De rechtbank heeft naar de mening van de vader ten onrechte overwogen dat de vader veelvuldig uitvoering geeft aan zijn onbedwingbare behoefte de moeder te wijzen op haar pedagogisch handelen als hij dit onjuist acht. De vader stelt dat onduidelijk is waarop de rechtbank deze overweging baseert, en betwist dat een dergelijke conclusie getrokken kan worden uit de in eerste aanleg overgelegde stukken. De vader stelt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de moeder zich nagenoeg volledig terugtrekt uit de communicatie. Daarvan is in de visie van de vader geen sprake: de moeder heeft elke keer verwijten over het verleden aan het adres van de vader en ook indien de moeder van mening is dat de vader iets niet goed heeft gedaan met de minderjarige, is er van terugtrekking in het geheel geen sprake. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat beide partijen zich onvoldoende inzetten om ervoor te zorgen dat de minderjarige op een prettige manier met de andere ouder contact kan hebben. De vader voert daartoe aan dat hij nog nooit een negatieve opmerking over de moeder heeft gemaakt in het bijzijn van de minderjarige of hem anderszins met een schuldgevoel heeft opgezadeld. Voorts voert de vader aan dat de rechtbank ten onrechte overweegt dat er een reëel gevaar bestaat dat de minderjarige bij veranderingen in de zorgregeling klem zal geraken tussen de ouders, met een bedreigde ontwikkeling als gevolg. De vader stelt dat hij al jaren probeert te overleggen met de moeder over zaken die de minderjarige betreffen, maar dat de moeder dat afhoudt. Ondanks de ontbrekende communicatie doet de minderjarige het goed. Bovendien gaat de rechtbank eraan voorbij dat een uitbreiding van de zorgregeling niet meer communicatie tussen partijen vereist, doordat de vader de minderjarige van school zal halen. De contacten tussen de ouders zullen zich in de door de vader voorgestane zorgregeling grotendeels beperken tot een korte schriftelijke dan wel telefonische overdracht. Het gegeven dat de moeder niet met de vader kan of wil communiceren, is voor uitbreiding van de zorgregeling geen beletsel. De vader betwist bovendien dat de zorgregeling zoals vastgesteld bij beschikking van 6 juni 2012 naar tevredenheid verloopt. Indien zulks zo zou zijn, zou de vader geen verzoek tot wijziging van de zorgregeling hebben ingediend. De vader voert voorts aan dat Jeugdzorg in 2013 heeft geadviseerd de zorgregeling te wijzigen met als enige motivatie de leerplicht van de minderjarige en de afstand tussen de woonplaatsen van de ouders. Nu de vader ook in Rotterdam woont, betekent dit dat uitbreiding van de zorgregeling mogelijk is zonder dat dit veranderingen in het sociale leven van de minderjarige meebrengt. De vader stelt tot slot dat de zittingsvertegenwoordigster van de raad haar advies heeft gebaseerd op onjuiste aannames, ontoereikend onderzoek, onvoldoende kennis van zaken met betrekking tot mogelijkheden en vigerend beleid bij Jeugdzorg, en dat zij haar advies niet heeft besproken met een gedragswetenschapper of collega’s. Het advies van de zittingsvertegenwoordigster voldoet naar mening van de vader dan ook niet aan de daaraan in redelijkheid te stellen kwaliteits- en zorgvuldigheidseisen en had derhalve niet ten grondslag mogen liggen aan de beslissing van de rechtbank.
5. De moeder verweert zich daartegen als volgt. De moeder stelt dat zij voordat zij de echtelijke woning verliet de hoofdverzorgster was van de minderjarige en dat zij dat na haar vertrek is gebleven. Het is in het belang van de minderjarige dat hij bij de moeder een veilige basis heeft. Er heeft steeds een fatsoenlijke zorgregeling bestaan, zodat er een goede vader-kind-relatie kon ontstaan. De moeder stelt dat uit onderzoek is gebleken dat niet de frequentie van het contact met de uitwonende ouder van doorslaggevend belang is voor het welbevinden van kinderen, maar veeleer de band die na de scheiding met die ouder is opgebouwd. Nog belangrijker voor kinderen is dat de ruzies tussen hun ouders ophouden en dat het contact zonder conflicten kan plaatsvinden. Dat is thans niet het geval. De moeder stelt dan ook dat er rust moet komen omtrent de zorgregeling, dat de procedures moeten stoppen en dat de vader zich dient neer te leggen bij datgene wat er is en zich moet richten op het goede verloop van de bestaande regeling. De moeder stelt voorts dat uit het procesdossier in eerste aanleg wel degelijk de conclusie kan worden getrokken dat de vader de afgelopen jaren uiting is blijven geven aan zijn ongenoegen over het functioneren van de moeder, zowel in haar dagelijks leven als in haar rol van moeder. De moeder stelt dat zij zich wel degelijk terugtrekt uit de communicatie met de vader. De moeder voert daartoe aan dat zulks onder meer blijkt uit het feit dat de wisselmomenten plaatsvinden buiten het bijzijn van de moeder, in het bijzijn van de grootmoeder moederszijde. Ook reageert de moeder zo min mogelijk op brieven en e-mails van de vader, omdat reageren enkel leidt tot meer correspondentie, conflicten en verwijten. Iedere basis voor het komen tot een evenwichtige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ontbreekt dan ook, aldus de moeder. Voorts voert de moeder aan dat uit het verloop van de zorgregeling en de contacten tussen de ouders de afgelopen jaren inderdaad geconcludeerd kan worden dat beide partijen zich onvoldoende hebben ingezet om de minderjarige prettig contact met de andere ouder te laten hebben. De minderjarige heeft daar, zo stelt de moeder, duidelijk last van. De moeder stelt daarnaast dat de vader weliswaar erkent dat de communicatie tussen de ouders ontbreekt, maar dat hij miskent welke impact zijn handelen heeft op de moeder en daarmee op de minderjarige. De ouders procederen sinds 2008 om de minderjarige, en er hebben vanaf 2008 veel gesprekken met deskundigen plaatsgevonden. Dit heeft niet tot het gewenste resultaat geleid en de moeder is daarvan moedeloos en uitgeput geraakt. Elke confrontatie tussen de ouders brengt spanningen met zich en elk contact dient derhalve zoveel mogelijk vermeden te worden. Uitbreiding van de zorgregeling is dan ook uit den boze. De moeder stelt dat de rechtbank niet heeft bedoeld te zeggen dat beide partijen geheel tevreden zijn met de huidige zorgregeling, maar enkel dat de vigerende zorgregeling min of meer redelijk verloopt. De moeder stelt tot slot dat het advies van de zittingsvertegenwoordigster van de raad niet dragend is geweest voor het oordeel van de rechtbank.
6. De raad voert het volgende aan. De minderjarige heeft recht op ouders die zijn welbevinden op de eerste plaats stellen, maar daartoe zijn de ouders al zeven jaar niet in staat gebleken. De strijd die de ouders voeren, is schadelijk voor de minderjarige, ook al zijn de gevolgen daarvan op dit moment wellicht nog niet duidelijk merkbaar. De raad adviseert de ouders zich aan te melden voor het traject
Kinderen uit de knel, dat is ontwikkeld door het Lorentzhuis in Haarlem, en thans ook aangeboden wordt door Horizon, Stek en De Viersprong te Rotterdam.
7. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat communicatie tussen partijen op dit moment vrijwel onmogelijk is en vrijwel steeds ontaardt in verdere strijd en aantijgingen. Daarbij is naar voren gekomen dat beide partijen wel het aandeel van de andere ouder in de strijd onderkennen, maar niet hun eigen rol daarin zien. Door hun onderlinge strijd dreigen de ouders de belangen van de minderjarige geheel uit het oog te verliezen. Het hof is van oordeel dat partijen zich in dienen te spannen om de communicatie tussen hen beiden op een acceptabel niveau te krijgen en dat zij zich beiden dienen in te zetten om ook hun eigen aandeel in de strijd te leren herkennen en juist dat deel te veranderen. Het hof geeft partijen uitdrukkelijk in overweging bij dat proces hulp te zoeken bij het traject
Kinderen uit de knel. Hoewel het hof onderkent dat de ouders in het verleden reeds veel verschillende hulpverleningstrajecten hebben doorlopen, is het hof, anders dan de moeder, van oordeel dat het belang van de minderjarige vereist dat de ouders zich nogmaals inzetten om hun betrekkingen te normaliseren. Het hof zal de zaak dan ook een half jaar aanhouden om partijen de gelegenheid te bieden om al dan niet in het kader van mediation of via het traject
Kinderen uit de knelaan hun communicatie te werken. Indien na verloop van deze zes maanden blijkt dat partijen meer tijd nodig hebben om te werken aan de verbetering van hun verstandhouding, kunnen zij het hof gezamenlijk verzoeken de zaak nader aan te houden.
8. Het hof is voorts van oordeel dat het van belang is dat het komende half jaar de huidige zorgregeling wordt gehandhaafd en door partijen consequent wordt nagekomen, zodat de minderjarige enige rust en regelmaat ervaart. Bovendien wordt daarmee voorkomen dat de minderjarige twee keer in een half jaar zou moeten wennen aan een nieuwe zorgregeling. Het hof wijst partijen er uitdrukkelijk op dat het met deze tijdelijke beslissing niet vooruitloopt op zijn eindoordeel over de zorgregeling.
9. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
alvorens nader te beslissen:
houdt de zaak pro forma aan voor de duur van zes maanden, te weten tot zaterdag 25 april 2015, ter fine als vermeld in rechtsoverweging 7;
bepaalt dat partijen het hof vóór dan wel uiterlijk op 25 april 2015 schriftelijk zullen informeren omtrent het verloop van de zorgregeling in de achterliggende periode, in hoeverre zij erin zijn geslaagd hun verstandhouding te verbeteren en de gevolgen die zij daaraan wensen te verbinden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Kempen, van Nievelt en Jansen, bijgestaan door mr. Hogendoorn-Matthijssen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 oktober 2014.