Draagkracht man
5. Het hof zal om proceseconomische redenen vooraleerst de draagkracht van de man bespreken.
6. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij de financiële positie van [nieuwe (ex-)partner van de man] onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt om zo haar aandeel in de kosten van de minderjarigen te kunnen berekenen. De man heeft ernaar gestreefd met de moeder van zijn kinderen tot een snelle oplossing ten aanzien van de kinderalimentatie te komen, en achtte de hoogte van de overeengekomen bedragen gezien zijn jaarinkomen in 2012 en het inkomen van [nieuwe (ex-)partner van de man] redelijk. Achteraf gezien erkent de man dat de hoogte van de kinderalimentatie zorgvuldiger bepaald – en door de rechtbank getoetst – had moeten worden en dat daarbij de belangen van de vrouw meegewogen hadden moeten worden. De man stelt echter dat hij voldoende inzicht heeft gegeven in de financiële situatie van [nieuwe (ex-)partner van de man], nu hij een loonstrook van haar uit december 2012 – waaruit haar fiscale jaarloon 2012 ad € 13.167,- bleek – heeft overgelegd, alsmede een berekening van het eigen aandeel van [nieuwe (ex-)partner van de man] in de kosten van de minderjarigen. Nu [nieuwe (ex-)partner van de man] geen inzicht heeft willen geven in de omvang van haar vermogen, heeft de man dienaangaande geen stukken over kunnen leggen. Echter, zelfs als rekening wordt gehouden met een vermogen ter hoogte van € 250.000,-, dan zou het aandeel van de man in de kosten van de minderjarigen € 267,- per kind per maand zijn. Op grond van een recente draagkrachtberekening zou een kinderalimentatie van ten minste € 272,- per kind per maand in overeenstemming zijn met de wettelijke maatstaven. Nu de rechtbank heeft becijferd dat de netto draagkracht van de man € 362,- per maand is, zou er ook in dat geval geen financiële ruimte zijn om enige partneralimentatie te voldoen.
De man stelt voorts dat hij voldoende heeft aangetoond dat sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden – te weten dat op hem een kinderalimentatieverplichting rust van ten minste € 272,- per kind per maand – zodat het verzoek van de man tot nihilstelling van de partneralimentatie met ingang van 1 mei 2013 toegewezen dient te worden.
Tot slot voert de man aan dat zijn tijdelijke contract niet verlengd is en dat hij per 2 juni 2014 een WW-uitkering ontvangt. Als gevolg daarvan is zijn draagkracht verder gedaald. De man is er nog niet in geslaagd een nieuwe baan te vinden, en hij heeft – ondanks zijn inspanningen daartoe – nog geen uitzicht op een nieuwe dienstbetrekking.
7. De vrouw stelt dat de rechtbank op goede gronden heeft geconcludeerd dat de man niet duidelijk heeft kunnen maken welk aandeel [nieuwe (ex-)partner van de man] in de kosten van de minderjarigen heeft te leveren. Evenzeer terecht heeft de rechtbank geconcludeerd dat de man op geen enkele wijze is ingegaan op de hoogte van het vermogen van [nieuwe (ex-)partner van de man] en de invloed die dat vermogen – en het daaruit redelijk te verwerven inkomen – kan hebben op haar aandeel in de kosten van de kinderen. De vrouw stelt dat de man dit nog immer niet inzichtelijk heeft gemaakt. Evenmin heeft de man duidelijkheid verschaft over de eventuele inkomsten uit andere bronnen, bijvoorbeeld alimentatie, van [nieuwe (ex-)partner van de man]. De vrouw betwist en ontkent derhalve bij gebrek aan wetenschap dat de man een zodanige bijdrage zou hebben te leveren dat er geen ruimte meer voor partneralimentatie over zou blijven. De vrouw concludeert dat in zoverre geen sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden, zodat het verzoek van de man dient te worden afgewezen. De vrouw betwist niet dat de man thans een WW-uitkering ontvangt en dat dit gevolgen heeft voor de hoogte van zijn inkomen, maar zij stelt dat de man nog immer in staat moet worden geacht om een substantiële bijdrage te leveren in het levensonderhoud van de vrouw. De vrouw voert daartoe aan dat bij de berekening van de draagkracht van de man de door hem opgevoerde advocaatkosten en de door hem opgevoerde maar niet onderbouwde schulden buiten beschouwing dienen te worden gelaten. Voorts voert de vrouw aan dat zij heeft vernomen dat de man met ingang van 1 september 2014 een nieuwe baan heeft geaccepteerd.
8. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:401, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) kan een rechterlijke uitspraak of overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
9. Vaststaat dat sprake is van een wijziging van omstandigheden sinds de beschikking van 21 december 2007, in die zin dat de man nadien vader is geworden van twee kinderen. Voorts staat vast dat de man met de moeder van zijn kinderen, [nieuwe (ex-)partner van de man], is overeengekomen dat hij een kinderalimentatie zal voldoen van € 250,- per kind per maand over de periode van 1 januari 2013 tot 1 juli 2013 en van € 337,- per kind per maand vanaf 1 juli 2013, welke overeenkomst is bekrachtigd bij beschikking van 14 juni 2013 van de rechtbank Rotterdam. Tegen het oordeel van de rechtbank dat de man een draagkrachtruimte heeft van € 604,- per maand is in hoger beroep niet opgekomen voor zover het de periode tot 1 juni 2014 betreft, zodat de draagkracht van de man tot 1 juni 2014 tussen partijen vaststaat.
10. In artikel 1:400, eerste lid, BW is bepaald dat indien een persoon verplicht is levensonderhoud te verstrekken aan twee of meer personen en zijn draagkracht onvoldoende is om dit volledig aan allen te verschaffen, zijn kinderen en stiefkinderen die de leeftijd van een en twintig jaren nog niet hebben bereikt voorrang hebben boven alle andere onderhoudsgerechtigden. Dit houdt in dat de onderhoudsverplichting van de man jegens zijn kinderen in beginsel voorrang heeft op de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw. Het hof ziet, anders dan de rechtbank, geen reden om geen rekening te houden met de door de man te betalen kinderalimentatie. Het hof overweegt daartoe dat volgens vaste jurisprudentie ten aanzien van de draagkracht als uitgangspunt geldt dat alle schulden en overige verplichtingen van de alimentatieplichtige van invloed zijn op zijn draagkracht. Het hof overweegt voorts dat de onderhoudsverplichting van de man jegens zijn kinderen uit de wet voortvloeit, zodat geen sprake is van een verplichting die nodeloos is aangegaan of anderszins onredelijk is jegens de vrouw. Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de kinderalimentatieverplichting van de man op zijn draagkracht in mindering strekt. Dat de kinderalimentatie wellicht lager had kunnen worden vastgesteld, indien bij de vaststelling daarvan de inkomsten uit vermogen van [nieuwe (ex-)partner van de man] waren meegewogen, doet daaraan niet af.
11. Uit het vorenstaande volgt dat naar het oordeel van het hof sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden in die zin, dat de draagkracht van de man met ingang van 1 januari 2013 volledig wordt aangewend voor zijn bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kinderen, zodat geen draagkracht resteert voor een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw. Dit brengt met zich mee dat het hof de bestreden beschikking in zoverre zal vernietigen en de partneralimentatie op nihil zal bepalen.
12. Hetgeen partijen hebben aangevoerd ten aanzien van de gevolgen van de inkomensdaling van de man voor zijn draagkracht en ten aanzien van de behoeftigheid van de vrouw, behoeft geen bespreking meer, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.