ECLI:NL:GHDHA:2014:4536

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2014
Publicatiedatum
10 april 2015
Zaaknummer
200.149.537-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Husson
  • Mink
  • Van der Zanden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partneralimentatie en draagkracht in echtscheidingsprocedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en partneralimentatie is vastgesteld. De vrouw is op 23 mei 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 28 februari 2014, waarin de man werd verplicht om € 219,- bruto per maand aan de vrouw te betalen. De man heeft op 30 juni 2014 een verweerschrift ingediend en de zaak is op 14 augustus 2014 mondeling behandeld. Tijdens de zitting hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de vrouw aanvoert dat de draagkracht van de man ten onrechte is berekend door rekening te houden met een te hoog bedrag voor de aflossing van een krediet. De vrouw stelt dat de aflossing en rente van het krediet € 320,- per maand bedraagt en dat de man onterecht een bedrag van € 500,- per maand in zijn draagkracht heeft opgenomen.

Het hof oordeelt dat de vrouw geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die moeten leiden tot vernietiging van de vaststellingsovereenkomst. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten en oordeelt dat de man gehouden is aan de afspraken in de vaststellingsovereenkomst. De vrouw verzoekt ook om een aanpassing van de partneralimentatie na een jaar, maar het hof oordeelt dat de man zijn draagkracht na een jaar mogelijk niet kan verhogen. Uiteindelijk bepaalt het hof dat de man met ingang van 30 juni 2015 een bedrag van € 334,- bruto per maand aan de vrouw zal betalen, en dat de eerdere beschikking voor zover het de alimentatie betreft, wordt vernietigd. De overige onderdelen van de beschikking worden bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 10 september 2014 (bij vervroeging)
Zaaknummer : 200.149.537/01 en 200.151.290/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-6334 en FA RK 13-9574
Zaaknummer rechtbank : C/09/448853 en C/09/455749
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. F.A.E. Ohlenroth te Leiden,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.G. Schnoor te Den Haag.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vrouw is op 23 mei 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
28 februari 2014 van de rechtbank Den Haag.
De man heeft op 30 juni 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof is voorts van de zijde van de man op 15 juli 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen ingekomen.
De zaak is op 14 augustus 2014 mondeling behandeld. Ter zitting zijn verschenen: partijen, bijgestaan door hun advocaten. De vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
Na de zitting is van de zijde van de vrouw op 5 september 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen ingekomen. Het hof zal geen acht slaan op deze stukken, nu deze na afloop van de mondelinge behandeling zijn overgelegd zonder dat het hof de vrouw daartoe tijdens de mondelinge behandeling gelegenheid heeft gegeven.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is, voor zover in hoger beroep van belang, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 219,- bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en dat de tussen partijen gemaakte afspraken, neergelegd in de aan de beschikking gehechte vaststellingsovereenkomst, deel uitmaken van de beschikking.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
De echtscheidingsbeschikking is op 30 juni 2014 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil zijn:
  • de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw (hierna ook: partneralimentatie); en
  • onderdeel 3 van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst d.d. 10 februari 2014.
2. De vrouw verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking gedeeltelijk, voor zover het de partneralimentatie en het onderdeel van de vaststellingsovereenkomst aangaande de aflossing en rente van het krediet van partijen betreft, te vernietigen en opnieuw rechtdoende, te bepalen:
  • dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 500,- bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
  • dat de man met ingang van een jaar na de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 660,- bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
  • dat het onderdeel uit de tussen partijen opgestelde vaststellingsovereenkomst onder punt 3, ziende op de betaling van rente en aflossing van het krediet van partijen, zal worden gewijzigd in € 320,- per maand gedurende 60 maanden.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt het hof het namens de vrouw ingediende beroepschrift af te wijzen c.q. ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vrouw te veroordelen in de proceskosten, waaronder het door de man te betalen griffierecht en het honorarium van de advocaat.
Vaststellingsovereenkomst en draagkracht van de man
4. De vrouw stelt zich op het standpunt dat bij de berekening van de draagkracht van de man ten onrechte rekening wordt gehouden met een bedrag van € 500,- per maand ter zake de maandelijkse aflossing van het krediet van partijen. Zij voert daartoe aan dat op een dergelijke wijze de draagkracht van de man nodeloos wordt verminderd met een bedrag van € 180,- per maand, nu de aflossing en rente van een krediet van € 16.000,- € 320,- per maand bedraagt. Voorts stelt de vrouw dat zij tijdens de zitting in eerste aanleg haar standpunt omtrent de hoogte van de aflossing en rente onvoldoende duidelijk heeft kunnen maken. Zij voelde zich in een positie gebracht die maakte dat zij de vaststellingsovereenkomst moest tekenen. Daarnaast voert de vrouw aan dat de man de kredietfaciliteit heeft verhoogd door opnamen te doen voor eigen rekening na de peildatum. De maandelijkse betalingen over dat gedeelte dienen dan ook voor rekening van de man te komen, aldus de vrouw. De vrouw wenst dan ook de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst aan te passen, in die zin dat voor de vaststelling van de draagkracht van de man rekening wordt gehouden met een aflossing van € 320,- per maand gedurende een periode van zestig maanden. Ter zitting heeft de vrouw aangevoerd dat zij zich ernstig onder druk voelde gesteld bij het tekenen van de vaststellingsovereenkomst. Het te verdelen bedrag bedroeg immers € 16.000,-, waarvan de rente en aflossing twee procent, € 320,- per maand, bedraagt.
5. De man stelt dat partijen gehouden zijn aan de afspraken zoals neergelegd in de vaststellingsovereenkomst en dat deze niet kan worden vernietigd. Volgens hem is niet gesteld noch gebleken dat de gebondenheid van de vrouw aan deze afspraken gelet op de inhoud of de wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Ter zitting heeft de man aangevoerd dat uit niets is gebleken dat de vrouw zich onder druk voelde gesteld. De afspraak over de aflossing op het krediet en de rentebetaling daarover betreft een element van de boedelscheiding. Hij moest in staat zijn in totaal € 500,- ten aanzien van dit krediet te betalen en dit in mindering te brengen op zijn draagkracht. De man stelt anders de vaststellingsovereenkomst niet te hebben ondertekend.
6. Het hof overweegt als volgt. Het hof is van oordeel dat de vrouw geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die moeten leiden tot vernietiging (van onderdeel 3) van de vaststellingsovereenkomst. Ook anderszins is het hof niet gebleken dat sprake is van een wilsgebrek als bedoeld in artikel 3:44 van het Burgerlijk Wetboek. De vrouw heeft enkel aangevoerd dat zij zich ernstig onder druk voelde gesteld bij het tekenen van de vaststellingsovereenkomst ter zitting in eerste aanleg. Dat zij een dergelijke druk heeft gevoeld, blijkt echter uit niets. Een enkele stelling daartoe is onvoldoende. Daarbij komt dat de vrouw ter zitting in eerste aanleg werd vertegenwoordigd door een advocaat, dezelfde advocaat die haar thans in hoger beroep vertegenwoordigt en dat deze advocaat bij de zitting waar de afspraken zijn gemaakt, aanwezig is geweest met de vrouw.
7. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft verzuimd de partneralimentatie vast te stellen na ommekomst van het gedurende een jaar in aftrek brengen van de advocaatkosten op de draagkracht van de man. Zij verzoekt dan ook te bepalen dat de draagkracht van de man na een periode van een jaar zal stijgen met het bruto equivalent van € 114,- per maand.
8. De man stelt dat zijn draagkracht na een jaar volledig anders zou kunnen zijn en dat hij wellicht, ondanks het wegvallen van advocaatkosten, geen draagkracht zal hebben om meer alimentatie te betalen. Daarbij komt dat hij, door het instellen van het beroep van de vrouw, genoodzaakt is om nog meer advocaatkosten te maken. Volgens hem is het hoger beroep slechts ingesteld om de voorlopige voorzieningen zo lang mogelijk door te laten lopen.
9. Het hof overweegt als volgt. Gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 6 is overwogen, zal het hof bij de berekening van de draagkracht van de man, evenals de rechtbank heeft gedaan, uitgaan van de aflossing schulden van € 500,- per maand.
10. Voorts acht het hof het, evenals de rechtbank, redelijk om gedurende ten hoogste een jaar rekening te houden met een maandelijkse last van € 114,- aan advocaatkosten. Gelet hierop heeft het hof de door de man te betalen partneralimentatie opnieuw berekend, ingaande
30 juni 2015. Het hof heeft daarbij de financiële situatie van partijen op basis van ieders inkomen en lasten vergeleken. Het hof is van oordeel dat een partneralimentatie vanaf
30 juni 2015 van € 334,- bruto per maand redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven is. Dit leidt in zoverre tot een vernietiging van de bestreden beschikking.
Behoefte van de vrouw
11. Nu de man slechts draagkracht heeft om voor een bedrag van respectievelijk € 219,- en € 334,- bruto per maand bij te dragen in de behoefte van de vrouw, kan de klacht van de vrouw over de hoogte van haar behoefte aan een uitkering tot levensonderhoud, die volgens haar hoger zou zijn dan de door de rechtbank vastgestelde € 700,- bruto per maand, buiten beschouwing blijven. Dit zal immers niet tot een ander oordeel leiden.
Proceskostenveroordeling
12. De man stelt dat het hoger beroep uitsluitend tot doel had het inschrijven van de echtscheidingsbeschikking te vertragen en op deze wijze hem financieel nadeel te bezorgen. De aangevoerde grieven kunnen immers niet leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking.
13. Het hof ziet geen reden, zoals door de man is verzocht, om de vrouw te veroordelen in de proceskosten en zal het verzoek derhalve afwijzen. Anders dan door de man is gesteld, is het hof niet gebleken van nodeloos procederen door de vrouw.
14. Mitsdien beslist het hof als volgt.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de door de man te betalen uitkering in het levensonderhoud voor de vrouw ingaande 30 juni 2015 betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man met ingang van 30 juni 2015 tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 334,- bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Mink en Van der Zanden, bijgestaan door
mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 september 2014.