Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Rekestnummer hoofdzaak : K11/0212
[verzoekster],
verzoekster,
gemachtigde: mr. P.H. Nihof.
Het geding
Bij beslissing van 9 oktober 2014 heeft de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam de zaak ter verdere behandeling verwezen naar de wrakingskamer van dit gerechtshof.
De advocaat-generaal mr. M. van der Horst heeft zijn standpunt uiteengezet.
Het wrakingsverzoek
7 november 2014 in raadkamer overgelegde pleitnota van de gemachtigde - houdt het wrakingsverzoek de volgende gronden in:
I. De voorzitter en de raadsheren, alsmede de advocaat-generaal waren van mening dat
[dochter van verzoekster], zijnde de dochter van klaagster, niet als nabestaande kon worden aangemerkt, maar als getuige, en dat zij daarom de zittingszaal diende te verlaten. Deze veronderstelling is niet juist, nu op de voorpagina van het klaagschriftuur ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering is vermeld “Erven [man van verzoekster] / Openbaar Ministerie”. Het klaagschrift was derhalve mede namens haar ingediend.
Bij de behandeling van het wrakingsverzoek in raadkamer op 7 november 2014 heeft de gemachtigde mr. Nihof medegedeeld dat het verzoek tot wraking van genoemde raadsheren mede is ingediend door [dochter van verzoekster].
Ten aanzien van de aangevoerde gronden tot wraking heeft de advocaat-generaal zich
I. [dochter van verzoekster] heeft de raadkamer van 17 september 2014 moeten verlaten omdat zij in een eventueel door het hof te bevelen strafrechtelijk onderzoek een verklaring als getuige zou moeten kunnen afleggen. Nu voorts uit het verslag van de Hoofdofficier van Justitie valt af te leiden dat [verzoekster] als enige klaagster in de artikel 12 Sv-procedure optreedt, stond het het hof vrij om andere personen, waaronder [dochter van verzoekster], niet toe te laten tot de besloten raadkamerbehandeling op 17 september 2014.
II. De omstandigheid dat de gemachtigde van verzoekster niet in de gelegenheid is gesteld zijn pleitnota in zijn geheel voor te dragen betreft een ordemaatregel van de voorzitter.
Beoordeling van het wrakingsverzoek
De wrakingskamer is - overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal - van oordeel dat op grond van de voorliggende stukken niet kan worden afgeleid dat het verzoek tot wraking van 22 september 2014 mede is ingediend door [dochter van verzoekster], nu niet is gebleken dat zij in haar hoedanigheid van klaagster bij de raadkamerbehandeling van
17 september 2014 aanwezig is geweest en aldaar mede het verzoek tot wraking heeft gedaan, terwijl evenmin uit de in raadkamer van 7 november 2014 overgelegde pleitnota blijkt dat het verzoek tot wraking mede namens haar is ingediend. De enkele omstandigheid dat in de klaagschriftuur ex artikel 12 Sv ook de ‘Erven [man van verzoekster]’ zijn genoemd, maakt [dochter van verzoekster] (als een van de erven) nog geen verzoekster tot wraking.
Volgens vaste jurisprudentie dient de rechter uit hoofde van zijn aanstelling te worden
Naar het oordeel van de wrakingskamer wijst de omstandigheid dat [dochter van verzoekster] de raadkamerbehandeling van 17 september 2014 heeft moeten verlaten er op dat het hof juist zorgvuldigheid heeft betracht en rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat zij als getuige in een eventueel door het hof te bevelen strafrechtelijk onderzoek een verklaring zou moeten kunnen afleggen. Deze omstandigheid levert dus geen zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
17 september 2014 telefonisch contact heeft gehad met de griffier van de beklagkamer, waarbij hem is medegedeeld dat een half uur zittingstijd was ingepland, dat de beklagkamer rekening zal houden met alle ingebrachte stukken en dat het niet nodig is integraal alles voor te dragen.
17 september 2014 door de betreffende kamer was meegedeeld dat het hof alles, dus ook het niet voorgedragen deel van de pleitnota, zal bestuderen.
Beslissing
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan de gemachtigde van verzoekster, genoemde raadsheren van het gerechtshof Amsterdam en de advocaat-generaal.
J.W. van Rijkom en T.G. Lautenbach, in aanwezigheid van de griffier mr. C.J.A. Sabatier en ondertekend door de voorzitter en de griffier.