ECLI:NL:GHDHA:2014:4639

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2014
Publicatiedatum
9 juni 2015
Zaaknummer
22-005236-13
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling van echtgenote tijdens ruzie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1974, werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van letsel aan zijn echtgenote door haar een kopstoot te geven tijdens een ruzie op 19 juli 2013 in Gouda. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van dertig uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het vonnis van de politierechter zou worden vernietigd en dat de verdachte opnieuw zou worden veroordeeld.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en heeft vastgesteld dat de verklaring van de aangeefster geloofwaardig is, ondersteund door medisch bewijs en getuigenverklaringen. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en heeft de eerdere veroordeling vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van twintig uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis, en tot een gevangenisstraf van één maand, die voorwaardelijk is opgelegd met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden.

De strafmotivering is gebaseerd op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft in aanmerking genomen dat de mishandeling heeft plaatsgevonden in het bijzijn van de kinderen van de verdachte en dat dit een inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer vormt. De verdachte moet zich tijdens de proeftijd houden aan de aanwijzingen van de reclassering, inclusief een meldplicht en ambulante behandeling.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005236-13
Parketnummer: 09-134039-13
Datum uitspraak: 10 december 2014
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 22 november 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1974,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 26 november 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een bijzondere voorwaarde als vermeld in het vonnis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 juli 2013 te Gouda opzettelijk zijn echtgenoot, althans een persoon, te weten [benadeelde partij], drie, althans een, kopsto(o)t(en) heeft gegeven en/of aan haar arm en/of een tas aan die arm heeft getrokken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks19 juli 2013 te Gouda opzettelijk zijn echtgenoot,
althans een persoon,te weten [benadeelde partij],
drie, althanseen
,kopsto
(o
)t
(en)heeft gegeven
en/of aan haar arm en/of een tas aan die arm heeft getrokken, waardoor deze letsel heeft bekomen
en/of pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verklaring van de aangeefster onbetrouwbaar is en niet voor het bewijs kan worden gebruikt, onder andere nu zij wisselend heeft verklaard over het aantal kopstoten die de verdachte haar zou hebben gegeven, zodat de verdachte wegens het ontbreken van overtuigend bewijs dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Met de politierechter acht het hof de verklaring van de aangeefster afgelegd ten overstaan van de politie geloofwaardig. Het letsel dat op 19 juli 2013 door een arts is geconstateerd past bij de verklaring van de aangeefster dat zij in ieder geval een kopstoot van de verdachte heeft gekregen die tot letsel heeft geleid. Daar komt bij dat de verklaring van de aangeefster, voor zover die ziet op het feit dat er in de woning van de aangeefster en de verdachte een ruzie gaande was tussen hen, wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige] en van de verdachte zelf.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
het bewezen verklaarde levert op:

mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een bijzondere voorwaarde als vermeld in de vordering.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft tijdens een ruzie zijn echtgenote een kopstoot gegeven. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij dit feit gepleegd heeft in het bijzijn van zijn (pleeg)kinderen die ook in de woning aanwezig waren.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Het hof zal aan de voorwaardelijke gevangenisstraf na te melden bijzondere voorwaarde verbinden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen
identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaardedat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen van de Stichting Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt een meldplicht en een ambulante behandeling bij De Hoop of een soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg, waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van deze voorwaarde en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser, mr. I.P.A. van Engelen en mr. W.J. van Boven,
in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 december 2014.