ECLI:NL:GHDHA:2014:4743

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2014
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
22-002734-21
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een rechtspersoon wegens overtreding van de Waterwet en valsheid in geschrift

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte rechtspersoon was eerder ontslagen van alle rechtsvervolging, maar de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld. De tenlastelegging betrof het opzettelijk lozen van met dieselolie verontreinigd water in het Merwedekanaal, wat resulteerde in een aanzienlijke vervuiling van het oppervlaktewater en stankoverlast voor omwonenden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte rechtspersoon niet opzettelijk heeft gehandeld, maar dat de schipper, in dienst van de verdachte, wel degelijk verwijtbaar heeft gehandeld door niet de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen. Het hof heeft de verdachte rechtspersoon veroordeeld tot een geldboete van € 8.000,-, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van rechtspersonen voor de handelingen van hun werknemers en de noodzaak om zorgvuldigheid te betrachten bij het omgaan met milieuvervuiling.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002734-21
Parketnummer: 83-128952-20
Datum uitspraak: 13 februari 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

economische kamer

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Rotterdam van 6 september 2021 in de strafzaak tegen de verdachte rechtspersoon:

[verdachte rechtspersoon].,

gevestigd te [plaats],[adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte rechtspersoon naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte rechtspersoon ter zake van het tenlastegelegde ontslagen van alle rechtsvervolging.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte rechtspersoon is tenlastegelegd dat:
Zij op of omstreeks in 13 december 2018 op het traject van de grote sluis te Vianen in het vaarwater Merwedekanaal tot en met de Meerkerksebrug te Hoogblokland, gemeente Giessenlanden, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging, althans alleen, al dan niet opzettelijk, stoffen, te weten dieselolie, heeft gebracht in die watergang van het Merwedekanaal, zijnde een oppervlaktewaterlichaam, terwijl:
a. daartoe geen strekkende vergunning was verleend door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat dan wel het bestuur van het betrokken waterschap en/of
b. daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur en/of
c. artikel 6.3 niet van toepassing was.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte rechtspersoon ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 10.000,-.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet kan worden bewezen dat [schipper 1] en daarmee de verdachte rechtspersoon opzettelijk heeft gehandeld, zodat zij van het impliciet primair tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zij op
of omstreeks in13 december 2018
op het traject van de grote sluis te Vianenin het vaarwater Merwedekanaal
tot en met de Meerkerksebrug te Hoogblokland,in degemeente Giessenlanden,
in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, al dan niet opzettelijk,stoffen, te weten dieselolie, heeft gebracht in die watergang van het Merwedekanaal, zijnde een oppervlaktewaterlichaam, terwijl:
a. daartoe geen strekkende vergunning was verleend door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat dan wel het bestuur van het betrokken waterschap en
/of
b. daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur en
/of
c. artikel 6.3
van de Waterwetniet van toepassing was.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte rechtspersoon het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Het hof is van oordeel dat het handelen van de destijds bij de verdachte rechtspersoon in dienst zijnde schipper [schipper 1] in redelijkheid aan de verdachte rechtspersoon kan worden toegerekend. De verdachte rechtspersoon heeft dit ook niet betwist.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het impliciet subsidiair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 6.2 van de Waterwet, gepleegd door een rechtspersoon.
Strafbaarheid van de verdachte rechtspersoon
De verdediging heeft – zakelijk weergegeven - aangevoerd dat aan [schipper 1] en daarmee dus aan de verdachte rechtspersoon geen enkel verwijt kan worden gemaakt.
Dat het overboord gepompte ballastwater (uit de achterpiek) als gevolg van een klein lek in de gasolietank bleek te zijn verontreinigd met dieselolie wist [schipper 1] niet en behoorde hij ook niet te weten. Hij had geen reden om nader onderzoek te doen naar eventuele verontreinigingen in het ballastwater alvorens dit te lozen.
De verdediging beroept zich op afwezigheid van alle schuld en stelt dat de verdachte rechtspersoon dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt als volgt.
Een beroep op afwezigheid van alle schuld kan in een geval als het onderhavige slechts slagen indien
[schipper 1] en daarmee de verdachte rechtspersoon terzake van het overboord pompen van met dieselolie verontreinigd water
geen enkelverwijt kan worden gemaakt.
Uit de bewijsmiddelen kan het volgende worden afgeleid.
[schipper 1] heeft bij de inspectie verklaard dat het schip naar bakboordzijde scheef was gevallen en dat hij daarom aan de stuurman [schipper 2] heeft gevraagd om het deksel van de achterpiek los te maken. Hij verklaart verder dat hij samen met [schipper 2] met een zoeklicht in de donkere ruimte heeft gekeken en dat de vrijkomende geur muf was. Hij heeft toen aan [schipper 2] de opdracht gegeven om de (dompel)pomp in de aanwezige vloeistof in de achterpiek te hangen en om het water uit de achterpiek aan stuurboordzijde overboord te pompen. Hij zegt daarbij dat hij dacht dat er (uitsluitend) water in de achterpiek zat.
Uit het dossier blijkt dat vervolgens over een lengte van ongeveer 5,6 km een oliespoor op het Merwedekanaal is aangetroffen, waaruit het hof afleidt dat het schip gedurende ongeveer een half uur (uitgaande van een snelheid van ongeveer 10 km per uur) het met dieselolie verontreinigde water in het oppervlaktewater heeft gepompt. Er moet dus – voordat het pompen begon – zich een aanzienlijke hoeveelheid dieselolie in de achterpiek hebben bevonden, die logischerwijze als een noemenswaardige laag heeft gedreven op het water in de achterpiek. Voorts blijkt uit het dossier dat de omwonenden kort na de lozing hebben geklaagd over een forse stank en ook, dat de verbalisant diesel rook toen hij op 17 december 2018 in de achterpiek van het schip keek.
Onder deze omstandigheden acht het hof de stelling van de verdachte rechtspersoon dat [schipper 1] en/of [schipper 2] in het geheel geen diesellucht hebben waargenomen bij het allereerst het openen van het deksel van de achterpiek, bij het vervolgens plaatsen van de pomp in die achterpiek en gedurende het half uur dat de vloeistof overboord werd gepompt niet geloofwaardig.
Daar komt bij dat van [schipper 1], als schipper van een ruim veertig jaren oud binnenvaartschip met een laadvermogen van ruim 500 ton en met enkele duizenden liters aan dieselolie aan boord, mag worden verwacht dat hij zich van het risico van een lekkage bewust is en zichzelf in de gelegenheid stelt om te voorkomen dat dit gevaar zich voordoet.
Met andere woorden: het hof is van oordeel dat [schipper 1], en daarmee de verdachte rechtspersoon, oplettender had moeten zijn en niet de maximale zorg heeft betracht die redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht en dat hem en dus ook de verdachte rechtspersoon in dat verband een verwijt kan worden gemaakt.
Het beroep op afwezigheid van alle schuld wordt dan ook verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte rechtspersoon uitsluit.
De verdachte rechtspersoon is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de omstandigheden van de verdachte rechtspersoon, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Een schipper in dienst van de verdachte rechtspersoon heeft een hoeveelheid met dieselolie verontreinigd water gepompt in het Merwedekanaal hetgeen een flinke vervuiling van het oppervlaktewater over een lengte van ruim 5 kilometer alsmede een forse stankoverlast voor de omwonenden tot gevolg heeft gehad. Het hof rekent dit de verdachte rechtspersoon aan.
In het voordeel van de verdachte rechtspersoon houdt het hof rekening met de omstandigheid dat de verdachte rechtspersoon de kosten van het opruimen van de vervuiling heeft voldaan en intussen ook maatregelen heeft getroffen ter voorkoming van herhaling.
Het hof acht een geheel onvoorwaardelijke geldboete van
€ 10.000,- in beginsel passend en geboden.
Het hof neemt evenwel in aanmerking dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden. Immers, de redelijke termijn van berechting zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is met respectievelijk 9 maanden en
5 maanden overschreden.
Het hof zal de geconstateerde overschrijding verdisconteren in de strafmaat met dien verstande dat in plaats van de in beginsel passende geldboete van
€ 10.000,- een geldboete van € 8.000,- wordt opgelegd.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van € 8.000,- een passende en geboden reactie vormt.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de financiële omstandigheden waarin de verdachte verkeert.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24 en 51 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 6.2 van de Waterwet, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte rechtspersoon het impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte rechtspersoon het impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte rechtspersoon meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte rechtspersoon daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte rechtspersoon strafbaar.
Veroordeelt de verdachte rechtspersoon tot een
geldboetevan
€ 8.000,00 (achtduizend euro).
Dit arrest is gewezen door mr. W.J. van Boven, mr. A. de Lange en mr. F.W. van Lottum, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 februari 2024.