ECLI:NL:GHDHA:2014:49

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
20 januari 2014
Zaaknummer
22005953-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijke vrijheidsberoving door politieambtenaren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een politieambtenaar die samen met een collega schuldig werd bevonden aan wederrechtelijke vrijheidsberoving en misbruik van gezag. De verdachte, geboren in 1985, was betrokken bij een incident op 28 augustus 2009, waarbij hij samen met zijn medeverdachte een persoon, genaamd [aangever], zonder rechtmatige grond van zijn vrijheid heeft beroofd. De verdachte en zijn collega, beiden in politie-uniform, hebben de aangever, die overlast veroorzaakte, in een politiebusje meegenomen naar een afgelegen plek. Tijdens deze rit werd de aangever bedreigd en gedwongen om in de bossen te blijven, waar hij uiteindelijk werd achtergelaten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en in vereniging met zijn medeverdachte handelde, wat leidde tot de bewezenverklaring van de tenlastelegging.

De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de rechtbank Rotterdam zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 240 uren. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging genomen, evenals de gevolgen voor het vertrouwen in de politie. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en 100 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft ook rekening gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder onherroepelijk was veroordeeld en dat hij ten tijde van het incident in opleiding was tot politieagent. De zaak heeft geleid tot aanzienlijke imagoschade voor de politieorganisatie, en het hof heeft benadrukt dat dergelijk gedrag onacceptabel is.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005953-12
Parketnummer: 10-775008-10
Datum uitspraak: 21 januari 2014
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 december 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:

[Verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres verdachte].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 31 mei 2013 en 7 januari 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 augustus 2009 te [plaats B.] (gemeente [gemeente A.]) en/of [plaats C.] en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
opzettelijk [aangever] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij verdachte en/of zijn mededader opzettelijk wederrechtelijk
- die [aangever] (met behulp van één of meer lange wapenstok(ken)) gemaand op te staan door met die wapenstok(ken) hem, [aangever] in zijn rug althans lichaam te prikken en/of met die wapenstok(ken) te zwaaien en/of
- die [aangever] vastgepakt bij zijn arm(en) en/of
- die [aangever] laten plaatsnemen en/of meegenomen in een politievoertuig en/of vastgehouden in dat voertuig en/of;
(nadat met dat voertuig naar een afgelegen gebied was gereden)
- die [aangever] (vervolgens) laten uitstappen en/of meegenomen/begeleid naar bosschages en/of
- naast die [aangever] een schep geplaatst en/of
- ( aldus) een voor die [aangever] bedreigende situatie gecreëerd en/of in stand gehouden,
zulks terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader gebruik maakte(n) van zijn/hun macht en gelegenheid door zijn/hun ambt geschonken, immers was/waren hij/zij, verdachte en/of zijn mededader toen en daar in zijn/hun hoedanigheid van politieambtenaar van de regiopolitie [regiopolitie A.];
2.
hij op of omstreeks 28 augustus 2009 te [plaats B.] (gemeente [gemeente A.]) en/of [plaats C.] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, als ambtenaar, zijnde politieambtenaar werkzaam bij de Regiopolitie [regiopolitie A.], door misbruik van zijn gezag een persoon, genaamd [naam aangever], heeft gedwongen iets te doen of te dulden, hierin bestaande dat hij, verdachte en/of zijn mededader,
- die [aangever] (met behulp van één of meer lange wapenstok(ken)) heeft/hebben gemaand op te staan door met die wapenstok(ken) die [aangever] in zijn rug althans lichaam te prikken en/of met die wapenstok(ken) te zwaaien en/of -die [aangever] heeft/hebben vastgepakt bij de arm(en) en/of -die [aangever] heeft/hebben laten plaatsnemen en/of meegenomen in een politievoertuig en/of vastgehouden in dat voertuig en/of
- die [aangever] (vervolgens) (op een afgelegen plek) heeft/hebben laten uitstappen en/of meegenomen en/of aldaar begeleid naar/in bosschages en/of
- een schep naast die [aangever] heeft/hebben neergezet en/of - (aldus) een voor die [aangever] bedreigende situatie heeft/hebben gecreëerd en/of in stand gehouden, en/of
- die [aangever] aldaar heeft/hebben achtergelaten
ten gevolge waarvan die [aangever] in een politiebus is gestapt en/of in die politiebus is meegenomen naar een afgelegen plek en/of aldaar is uitgestapt en/of (vervolgens) de bosschages in is gelopen en/of aldaar is gebleven en/of (tenslotte) in die bosschages is achtergelaten.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte dient te worden verklaard ten aanzien van feit 1. De raadsman heeft daartoe – kort gezegd – aangedragen dat in het verleden in vergelijkbare gevallen van ‘wegbrengen’ ofwel het verplaatsen van overlast gevende personen die zich niet hebben schuldig gemaakt aan enig strafbaar feit (de zogenaamde ‘methode Koppejan’) nimmer sprake is geweest van enige vervolging ter zake opzettelijke en wederrechtelijke vrijheidsberoving. Bovendien moesten de collega’s van de verdachten die ten aanzien van soortgelijk wegbrengen van personen disciplinair zijn gestraft, slechts vakantie uren inleveren. Door de verdachte strafrechtelijk te vervolgen heeft het openbaar ministerie niet alleen het gelijkheidsbeginsel maar ook het beginsel van een evenredige belangenafweging geschonden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Vooropgesteld dient te worden dat op grond van de
heersende jurisprudentie [1] de beslissing van het openbaar
ministerie om tot vervolging over te gaan zich slechts in zeer beperkte mate leent voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
Naar het oordeel van het hof is anders dan de raadsman kennelijk meent van een dergelijk geval geen sprake.
Het hof overweegt voorts dat de vergelijking die de raadsman onder verwijzing naar het gelijkheidsbeginsel maakt met andere collega’s die personen zouden hebben ‘weggebracht’, mank gaat, gelet op de bedreigende elementen die aan de verdachte in deze zijn ten laste gelegd.
Van een schending van het gelijkheidsbeginsel of het beginsel van redelijke en billijke belangenafweging is dan ook geen sprake.
Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 28 augustus 2009 in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk [aangever] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij verdachte en/of zijn mededader opzettelijk wederrechtelijk
- die [aangever] met behulp van één lange wapenstok gemaand op te staan door met die wapenstok hem, [aangever] in zijn rug te prikken en met wapenstok(ken) te zwaaien en
- die [aangever] laten plaatsnemen en meegenomen in een politievoertuig en vastgehouden in dat voertuig en
(nadat met dat voertuig naar een afgelegen gebied was gereden)
- die [aangever] vervolgens laten uitstappen en meegenomen/begeleid naar bosschages en
- naast die [aangever] een schep geplaatst en
- ( aldus) een voor die [aangever] bedreigende situatie gecreëerd en in stand gehouden,
zulks terwijl hij, verdachte, en zijn mededader gebruik maakten van hun macht en gelegenheid door hun ambt geschonken, immers waren zij, verdachte en zijn mededader toen en daar in hun hoedanigheid van politieambtenaar van de regiopolitie [regiopolitie A.];
2.
hij op 28 augustus 2009 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, als ambtenaar, zijnde politieambtenaar werkzaam bij de Regiopolitie [regiopolitie A.], door misbruik van zijn gezag een persoon, genaamd [naam aangever], heeft gedwongen iets te doen of te dulden, hierin bestaande dat hij, verdachte en/of zijn mededader,
- die [aangever] (met behulp van één lange wapenstok heeft/hebben gemaand op te staan door met die wapenstok die [aangever] in zijn rug te prikken en met wapenstok(ken) te zwaaien en
-die [aangever] hebben laten plaatsnemen en meegenomen in een politievoertuig en vastgehouden in dat voertuig en
- die [aangever] vervolgens op een afgelegen plek hebben laten uitstappen en meegenomen en aldaar begeleid naar/in bosschages en
- een schep naast die [aangever] heeft/hebben neergezet en - aldus een voor die [aangever] bedreigende situatie hebben gecreëerd en in stand gehouden, en
- die [aangever] aldaar hebben achtergelaten
ten gevolge waarvan die [aangever] in een politiebus is gestapt en in die politiebus is meegenomen naar een afgelegen plek en aldaar is uitgestapt en vervolgens de bosschages in is gelopen en aldaar is gebleven en tenslotte in die bosschages is achtergelaten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman
vrijspraak bepleit. Hij heeft op gronden als nader vermeld in zijn pleitnota betoogd dat het opzet van de verdachte ontbreekt. Voorts heeft hij aangedragen dat geen sprake is van medeplegen door de verdachte, omdat een bewuste en nauwe samenwerking tussen hem en verdachte [naam medeverdachte A.] ontbreekt.
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden en overweegt als volgt.
Op 28 augustus 2009 komt er bij de meldkamer van de politie een melding binnen over een man die overlast zou veroorzaken. De melding wordt om 16.44 uur uitgegeven aan het politievoertuig met het oproepnummer [oproepnummer] met als bezetting de verdachte [naam verdachte] en medeverdachte [naam medeverdachte A.] (hierna ook: [naam verdachte] en [medeverdachte A.]). De verdachte en [medeverdachte A.] waren in politie-uniform gekleed. [Medeverdachte A.], hoofdagent van politie, zegt daarop: “We hebben al een paar weken last van die meneer, gaan we nou effe oplossen, wij zijn onderweg”. [Verdachte] en [medeverdachte A.] rijden in een als zodanig herkenbaar politievoertuig naar [plaats B.]. Onderweg naar de locatie waar zij – naar later blijkt - [aangever] aantreffen spreken zij over de mogelijkheid hem naar een andere plek te brengen. Zij treffen ter plaatse een Poolse man genaamd [aangever] slapend op een grasveld aan.
Één van de politieambtenaren maakt [aangever] wakker door een aantal keren met de wapenstok in de rug te prikken.
Beide verbalisanten staan met hun lange wapenstok in de handen en beiden zwaaien met hun wapenstok.
[Aangever] staat op en wordt vervolgens door de politieambtenaren richting het politiebusje geleid. Daarna zijn zij alle drie ingestapt en is de bus weggereden. Verdachte zat voorin naast [medeverdachte A.], die optrad als bestuurder.
[Medeverdachte A.] heeft toen tegen [verdachte] gezegd: “We zetten hem wel ergens af, dan is de overlast over, we gooien hem er over de A12 wel uit”, en: “Ik zet hem er bij [plaats C.] wel af”. Tijdens deze rit is tussen [medeverdachte A.] en [verdachte] gesproken over een schep.
Vervolgens zijn zij een afgelegen landweggetje ingereden. Daar zijn zij uitgestapt en is [aangever] door [medeverdachte A.] meegenomen de bosschages in.
[Medeverdachte A.] heeft de schep meegenomen. [Aangever] moest knielen en er is vervolgens een pistool op hem gericht.
Naar het oordeel van het hof is voorts komen vast te staan dat de verdachte wist dat het de bedoeling van zijn medeverdachte [naam medeverdachte A.] was om [aangever] op te halen en te vervoeren naar een afgelegen plaats.
De verdachte heeft daaraan actief meegewerkt door samen met zijn medeverdachte die [aangever] wakker te maken, naar het politievoertuig te geleiden, te vervoeren naar een afgelegen plaats en hem daar te laten uitstappen. Tijdens de rit met de politieauto naar [plaats C.] is tussen de verdachte en zijn medeverdachte gesproken over de schep.
De verdachte is vervolgens met zijn medeverdachte en [aangever] uitgestapt, zijn medeverdachte is met [aangever] de op voornoemde afgelegen plaats aanwezige bosschages ingelopen en de verdachte heeft ter plaatse gewacht totdat zijn medeverdachte zonder [aangever] terug kwam bij het politievoertuig.
De verdachte is vervolgens samen met zijn medeverdachte met achterlating van [aangever] weggereden.
Het hof is van oordeel dat uit het hiervoor overwogene volgt dat de verdachte zo bewust en nauw met zijn medeverdachte [naam medeverdachte A.] heeft samengewerkt dat sprake is van medeplegen in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts leidt hetgeen hierboven opgenomen het hof tot de conclusie dat de bewezen verklaarde gedragingen van de verdachten naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [aangever], dat het opzet van de verdachten daarop ook was gericht. Derhalve is sprake van een opzettelijke wederrechtelijk vrijheidsberoving van die [aangever].
Het hof verwerpt de verweren.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, terwijl de verdachte gebruik maakte van zijn macht en gelegenheid door zijn ambt geschonken.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van als ambtenaar door misbruik van gezag iemand dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte, politieambtenaar, heeft zich op bewezen verklaarde wijze gedurende zijn dienst samen met zijn collega politieambtenaar schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving en misbruik maken van zijn gezag. Het gebeurde is voor het slachtoffer uitermate beangstigend geweest.
Verdachte en zijn mededader hebben een persoon met zeer waarschijnlijk psychische problemen, die voor overlast zorgde, als een pakketje naar een afgelegen plaats gebracht en daar achtergelaten na ernstig bedreigd te zijn. Op een dergelijke wijze mag niet worden omgegaan met mensen.
Het handelen van de verdachte heeft geleid tot forse imagoschade aan de zijde van de politieorganisatie en heeft schade toegebracht aan het vertrouwen dat eenieder in Nederland in de politie mag en moet kunnen stellen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 december 2013, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten en ook sinds het ten laste gelegde incident niet opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Het hof heeft bij de bepaling van de strafmaat tevens in het voordeel van de verdachte in ogenschouw genomen dat, gelet op de professionaliseringsslag en de disciplinaire maatregelen die na het bekend worden van deze zaak zijn genomen ten aanzien van collega’s van de verdachten, aannemelijk is dat het enkele ‘wegbrengen’, in de zin van het verplaatsen van overlast gevende personen door politieambtenaren zich vaker heeft voorgedaan.
Voorts acht het hof aannemelijk dat het in het wijkteam [wijkteam A.] indertijd voor het personeel in de uniformdienst niet concreet duidelijk was hoe er in een situatie als deze diende te worden gehandeld.
Overigens is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat er zich incidenten in het meer of minder recente verleden eerder hebben voorgedaan waarbij personen zijn bedreigd met een ernst als waarvan in deze sprake is.
Het hof beschouwt de zaak dan ook als een incident; een op zichzelf staande gebeurtenis in de politiepraktijk.
In het voordeel van de verdachte neemt het hof in aanmerking dat hij ten tijde van het incident in opleiding tot politieagent was en een kleinere rol in het geheel heeft gehad dan medeverdachte [naam medeverdachte A.]. Nu de verdachte is ontslagen acht het hof de kans op recidive klein. Verdachte heeft geen nieuwe vaste betrekking kunnen vinden. Het hof houdt voorts in zijn voordeel rekening met het tijdsverloop sinds de feiten zijn gepleegd (28 augustus 2009) en sinds de feiten bij de politieleiding bekend zijn geworden (24 april 2010).
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Maatregel van schadevergoeding ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht
De vordering van de benadeelde partij [naam aangever] is eerst na de behandeling in eerste aanleg binnengekomen. De vordering van de benadeelde partij is als gevolg hiervan in hoger beroep niet aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof ambtshalve aan de verdachte de maatregel van schadevergoeding zal opleggen ter hoogte van een bedrag van € 500,-, nu het volgens haar evident is dat de aangever immateriële schade heeft opgelopen als gevolg van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit de vordering tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel af te wijzen.
Het hof beschikt over onvoldoende informatie om deugdelijk op de vordering van de advocaat-generaal te kunnen beslissen en zal derhalve aan de verdachte niet de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 44, 47, 57, 282 en 365 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries, mr. TH.W.H.E. Schmitz en mr. H.A. van Brummen, in bijzijn van de griffier mr. M. Simpelaar.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 januari 2014.
Mr. Van Brummen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie onder meer de arresten van de Hoge Raad van 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:7 (checkpoint) en 6 november 2012, LJN BX4280.