[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
adres: [adres verdachte].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 31 mei 2013 en 7 januari 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 augustus 2009 te [plaats B.] (gemeente [gemeente A.]) en/of [plaats C.] en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
opzettelijk [aangever] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij verdachte en/of zijn mededader opzettelijk wederrechtelijk
- die [aangever] (met behulp van één of meer lange wapenstok(ken)) gemaand op te staan door met die wapenstok(ken) hem, [aangever] in zijn rug althans lichaam te prikken en/of met die wapenstok(ken) te zwaaien en/of
- die [aangever] vastgepakt bij zijn arm(en) en/of
- die [aangever] laten plaatsnemen en/of meegenomen in een politievoertuig en/of vastgehouden in dat voertuig en/of;
(nadat met dat voertuig naar een afgelegen gebied was gereden)
- die [aangever] (vervolgens) laten uitstappen en/of meegenomen/begeleid naar bosschages en/of
- die [aangever] laten knielen en/of geknield gehouden en/of
- die [aangever] een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [aangever] gericht en/of gericht houden, en/of
- naast die [aangever] een schep geplaatst en/of
- ( aldus) een voor die [aangever] bedreigende situatie gecreëerd en/of in stand gehouden en/of
- hem, [aangever] de woorden toegevoegd dat hij, verdachte, hem, [aangever], niet meer wilde zien althans woorden van gelijke aard of strekking,
zulks terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader gebruik maakte(n) van zijn/hun macht en gelegenheid door zijn/hun ambt geschonken, immers was/waren hij/zij, verdachte en/of zijn mededader toen en daar in zijn/hun hoedanigheid van politieambtenaar van de regiopolitie [regiopolitie A.];
2.
hij op of omstreeks 28 augustus 2009 te [plaats C.] en/of (elders) in Nederland, [naam aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend -zakelijk weergegeven-
- die [aangever] op een afgelegen plek uit een politievoertuig laten stappen en/of meegenomen naar/in bosschages en/of
- die [aangever] laten knielen en/of geknield gehouden en/of - een pistool (dienstwapen), althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op korte afstand op (het hoofd van) die [aangever] gericht en/of gericht gehouden;
- een schep naast die [aangever] neergezet en/of
- ( daarbij) deze [aangever] dreigend de woorden toegevoegd dat hij, verdachte, [aangever] niet meer wilde zien, althans woorden van gelijke aard of strekking,
zulks terwijl hij, verdachte, gebruik maakte van zijn macht en gelegenheid door zijn ambt geschonken, immers was hij, verdachte toen en daar in zijn hoedanigheid van politieambtenaar van de regiopolitie [regiopolitie A.];
3.
hij op of omstreeks 28 augustus 2009 te [plaats B.] (gemeente [gemeente A.]) en/of [plaats C.] en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, als ambtenaar, zijnde (hoofd)agent werkzaam bij de Regiopolitie [regiopolitie A.], door misbruik van zijn gezag een persoon, genaamd [naam aangever], heeft gedwongen iets te doen of te dulden, hierin bestaande dat hij, verdachte en/of zijn mededader,
- die [aangever] (met behulp van één of meer lange wapenstok(ken)) heeft/hebben gemaand op te staan door met die wapenstok(ken) die [aangever] in zijn rug althans lichaam heeft/hebben geprikt en/of met die wapenstok(ken) heeft/hebben gezwaaid en/of
-die [aangever] heeft/hebben vastgepakt bij de arm(en) en/of
-die [aangever] heeft/hebben laten plaatsnemen en/of meegenomen in een politievoertuig en/of vastgehouden in dat voertuig en/of;
- die [aangever] (vervolgens) (op een afgelegen plek) heeft/hebben laten uitstappen en/of meegenomen en/of begeleid naar bosschages en/of
- een schep naast die [aangever] heeft/hebben neergezet en/of - (aldus) een voor die [aangever] bedreigende situatie heeft/hebben gecreëerd en/of in stand gehouden en/of
dat hij, verdachte
-die [aangever] (vervolgens) heeft laten knielen en/of geknield heeft gehouden;
- een pistool (dienstwapen), althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op korte afstand op die [aangever] heeft gericht en/of gericht gehouden;
- ( daarbij) deze [aangever] dreigend de woorden heeft toegevoegd dat hij, verdachte, hem, [aangever] niet meer wilde zien, althans woorden van gelijke aard of strekking, en/of
dat hij, verdachte en/of zijn mededader hem, [aangever], aldaar heeft/hebben achtergelaten,
tengevolge waarvan die [aangever] in een politiebus is gestapt en/of in die politiebus is meegenomen naar een afgelegen plek en/of aldaar is uitgestapt en/of aldaar (vervolgens) (met verdachte) de bosschages in is gelopen en/of aldaar is geknield en/of aldaar (vervolgens) een vuurwapen op zich gericht kreeg en/of (tenslotte) in die bosschages is achtergelaten.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 28 augustus 2009 in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk [naam aangever] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij verdachte en/of zijn mededader opzettelijk wederrechtelijk
- die [aangever] met behulp van één lange wapenstok gemaand op te staan door met die wapenstok hem, [aangever] in zijn rug te prikken en met wapenstok(ken) te zwaaien en
- die [aangever] laten plaatsnemen en meegenomen in een politievoertuig en vastgehouden in dat voertuig en
(nadat met dat voertuig naar een afgelegen gebied was gereden)
- die [aangever] vervolgens laten uitstappen en meegenomen/begeleid naar bosschages en
- die [aangever] laten knielen en
- naast die [aangever] een schep geplaatst en
- ( aldus) een voor die [aangever] bedreigende situatie gecreëerd en in stand gehouden
zulks terwijl hij, verdachte, en zijn mededader gebruik maakten van hun macht en gelegenheid door hun ambt geschonken, immers waren zij, verdachte en zijn mededader toen en daar in hun hoedanigheid van politieambtenaar van de regiopolitie [regiopolitie A.];
2.
hij op 28 augustus 2009 in Nederland,
[aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend -zakelijk weergegeven-
- een pistool (dienstwapen), op korte afstand op die [aangever] gericht en/of gericht gehouden;
- een schep naast die [aangever] neergezet en
- daarbij deze [aangever] dreigend de woorden toegevoegd dat hij, verdachte, [aangever] niet meer wilde zien, althans woorden van gelijke aard of strekking,
zulks terwijl hij, verdachte, gebruik maakte van zijn macht en gelegenheid door zijn ambt geschonken, immers was hij, verdachte toen en daar in zijn hoedanigheid van politieambtenaar van de regiopolitie [regiopolitie A.];
3.
hij op 28 augustus 2009 in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
als ambtenaar, zijnde (hoofd)agent werkzaam bij de Regiopolitie [regiopolitie A.], door misbruik van zijn gezag een persoon, genaamd [naam aangever], heeft gedwongen iets te doen of te dulden, hierin bestaande dat hij, verdachte en/of zijn mededader,
- die [aangever] (met behulp van één lange wapenstok heeft/hebben gemaand op te staan door met die wapenstok(ken) die [aangever] in zijn rug
te prikkenen met wapenstok(ken)
te zwaaienen
-die [aangever] hebben laten plaatsnemen en meegenomen in een politievoertuig en vastgehouden in dat voertuig en
- die [aangever] vervolgens op een afgelegen plek hebben laten uitstappen en meegenomen en begeleid naar bosschages en
- een schep naast die [aangever] heeft/hebben neergezet en - aldus een voor die [aangever] bedreigende situatie hebben gecreëerd en in stand gehouden en
dat hij, verdachte
-die [aangever] vervolgens heeft laten knielen en
dat hij, verdachte en zijn mededader hem, [aangever], aldaar hebben achtergelaten,
tengevolge waarvan die [aangever] in een politiebus is gestapt en in die politiebus is meegenomen naar een afgelegen plek en aldaar is uitgestapt en aldaar vervolgens met verdachte de bosschages in is gelopen en aldaar is geknield en tenslotte in die bosschages is achtergelaten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd – kort gezegd en zakelijk weergegeven - dat geen sprake was van wederrechtelijke vrijheidsberoving, nu [aangever] vrijwillig is meegegaan met de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte B]. Het verzoek te vertrekken en het aanbieden van een lift, ook al ontbreekt daarvoor een wettelijke grond, is niet wederrechtelijk. Voorts heeft de raadsman betoogd dat het meenemen van [aangever] naar een andere plek gerechtvaardigd was, nu er geen duidelijk beleid was ten aanzien van het omgaan met overlast gevende personen en het bij collega’s van de verdachten gebruikelijk was deze personen ‘weg te brengen’ naar een andere plek dan het politiebureau.
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden en overweegt als volgt.
Op 28 augustus 2009 komt er bij de meldkamer van de politie een melding binnen over een man die overlast zou veroorzaken. De melding wordt om 16.44 uur uitgegeven aan het politievoertuig met het oproepnummer [oproepnummer] met als bezetting de verdachte en medeverdachte [medeverdachte B.]. De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte B.] waren in politie-uniform gekleed. De verdachte (hierna ook: [naam verdachte]), hoofdagent van politie, zegt daarop: “We hebben al een paar weken last van die meneer, gaan we nou effe oplossen, wij zijn onderweg”. [medeverdachte B.] en [verdachte] rijden in een als zodanig herkenbaar politievoertuig naar [plaats B.] Onderweg naar de locatie waar zij – naar later blijkt - [naam aangever] aantreffen spreken zij over de mogelijkheid hem naar een andere plek te brengen. Zij treffen ter plaatse een Poolse man genaamd [naam aangever] slapend op een grasveld aan.
Één van de politieambtenaren maakt [aangever] wakker door een aantal keren met de wapenstok in de rug te prikken.
Beide verbalisanten staan met hun lange wapenstok in de handen en beiden zwaaien met hun wapenstok.
[Aangever] staat op en wordt vervolgens door de politieambtenaren richting het politiebusje geleid. Daarna zijn zij alle drie ingestapt en is de bus met [verdachte] als bestuurder weggereden.
[Verdachte] heeft toen tegen [medeverdachte B.] gezegd: “We zetten hem wel ergens af, dan is de overlast over, we gooien hem er over de A12 wel uit”, en: “Ik zet hem er bij [plaats C.] wel af”. Tijdens deze rit is tussen [verdachte] en [medeverdachte B.] gesproken over een schep.
Vervolgens zijn zij een afgelegen landweggetje ingereden. Daar zijn zij uitgestapt en is [aangever] door [verdachte] meegenomen de bosschages in.
[Verdachte] heeft de schep meegenomen. [Aangever] moest knielen en er is vervolgens een pistool op hem gericht.
Naar het oordeel van het hof moeten de hiervoor opgesomde en bewezen verklaarde gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [aangever], dat het opzet van beiden daarop ook was gericht.
Enige toestemming van [aangever], het vrijwillig meegaan van [aangever] met de verdachte en zijn medeverdachte en een aanbod tot vrijwillig verplaatsen, zoals door de raadsman gesteld, is naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden.
Het hof stelt naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep vast dat toen [aangever] met de verbalisanten meeliep hij niet ter zake enig strafbaar feit is aangehouden geweest.
Nu [aangever] niet door de verdachten is aangehouden is zijn vrijheidsbeneming wederrechtelijk.
Gerechtvaardigd handelen door de verdachte is evenmin aannemelijk geworden, nu de bewezen verklaarde wederrechtelijke vrijheidsbeneming veel meer behelst dan hetgeen door de raadsman in dit verband is aangedragen.
Derhalve is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen de ten last gelegde opzettelijke wederrechtelijk vrijheidsberoving van die [aangever].
Het hof verwerpt de verweren.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, terwijl de verdachte gebruik maakte van zijn macht en gelegenheid door zijn ambt geschonken.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, terwijl de verdachte gebruik maakte van zijn macht en gelegenheid door zijn ambt geschonken.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van als ambtenaar door misbruik van gezag iemand dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat op grond van diens verklaring aan de verdachte een beroep toekomt op putatief noodweer, zodat hij - naar het hof begrijpt - dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat hij – kort gezegd en voor zover in dit verband van belang – in de bosschages zijn vuurwapen heeft getrokken en gericht heeft op de verdachte omdat hij zag dat de gezichtsuitdrukking van de verdachte plots veranderde, hij ‘Shoot, shoot, I’ll kill you’ zei, in de richting van zijn zak ging met zijn hand en de verdachte iets uit die zak zag steken. De verdachte schrok daarvan en handelde uit een reflex.
[Aangever] daarentegen heeft verklaard dat hij zonder aanleiding door [verdachte] werd bedreigd met een vuurwapen en medeverdachte [medeverdachte B.] heeft verklaard dat hij ter zake niets heeft gehoord of gezien.
Voor de lezing van de verdachte is geen steun te vinden in enig ander bewijsmiddel in het dossier. Ook overigens is het door de verdachte geschetste scenario naar het oordeel van het hof naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden.
Naar het oordeel van hof is er geen sprake geweest van een noodweersituatie in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Een situatie waarin verdachte mocht menen zich te moeten verdedigen tegen een onmiddellijk dreigend gevaar is evenmin naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk geworden
.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte, hoofdagent van politie, heeft zich op de bewezen verklaarde wijze gedurende zijn dienst samen met zijn collega politieambtenaar schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving en misbruik maken van zijn gezag. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van [aangever] met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het gebeurde is voor het slachtoffer uitermate beangstigend geweest.
Verdachte en zijn mededader hebben een persoon met zeer waarschijnlijk psychische problemen, die voor overlast zorgde, als een pakketje naar een afgelegen plaats gebracht en daar achtergelaten na ernstig bedreigd te zijn. Op een dergelijke wijze mag niet worden omgegaan met mensen.
Het handelen van de verdachte heeft geleid tot forse imagoschade aan de zijde van de politieorganisatie en heeft schade toegebracht aan het vertrouwen dat eenieder in Nederland in de politie mag en moet kunnen stellen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 december 2013, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de gevolgen van het incident voor de verdachte ingrijpend zijn geweest. De verdachte is ontslagen bij de politie en bevindt zich gedeeltelijk nog in een sociaal isolement. Daar komt bij dat de zaak veelvuldig in de media is terechtgekomen. Ook de ouders en partner van de verdachte hebben geleden onder deze zaak. Inmiddels heeft de verdachte nieuw werk gevonden.
Het hof houdt met deze omstandigheden in het voordeel van de verdachte rekening bij de bepaling van de strafmaat.
Het hof heeft bij de bepaling van de strafmaat tevens in het voordeel van de verdachte in ogenschouw genomen dat, gelet op de professionaliseringsslag en de disciplinaire maatregelen die na het bekend worden van deze zaak zijn genomen ten aanzien van collega’s van de verdachten, aannemelijk is dat het enkele ‘wegbrengen’, in de zin van het verplaatsen van overlast gevende personen door politieambtenaren zich vaker heeft voorgedaan.
Voorts acht het hof aannemelijk dat het in het wijkteam [wijkteam A.] indertijd voor het personeel in de uniformdienst niet concreet duidelijk was hoe er in een situatie als deze diende te worden gehandeld.
Overigens is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat er zich incidenten in het meer of minder recente verleden eerder hebben voorgedaan waarbij personen zijn bedreigd met een ernst als waarvan in deze sprake is.
Het hof beschouwt de zaak dan ook als een incident; een op zichzelf staande gebeurtenis in de politiepraktijk.
In het nadeel van de verdachte weegt het hof mee dat hij een initiërende en grotere rol heeft gehad dan de verdachte [medeverdachte B.], die nog in opleiding was.
Nu de verdachte is ontslagen acht het hof de kans op recidive klein.
Op zichzelf acht het hof voor de bewezen verklaarde feiten een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de rechtbank is opgelegd een passende en geboden reactie. Gelet echter op in het bijzonder het tijdverloop sinds 28 augustus 2009 en 24 april 2010 (toen de gebeurtenissen bij de politieleiding bekend werden) en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals hierboven omschreven, zal het hof volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.
Maatregel van schadevergoeding ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht
De vordering van de benadeelde partij [naam aangever] is eerst na de behandeling in eerste aanleg binnengekomen. De vordering van de benadeelde partij is als gevolg hiervan in hoger beroep niet aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof ambtshalve aan de verdachte de maatregel van schadevergoeding zal opleggen ter hoogte van een bedrag van € 1.000,-, nu het volgens haar evident is dat de aangever immateriële schade heeft opgelopen als gevolg van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten.
De raadsman heeft ter zitting vraagtekens geplaatst bij de causaliteit en de hoogte van het bedrag van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof beschikt over onvoldoende informatie om deugdelijk op de vordering van de advocaat-generaal te kunnen beslissen en zal derhalve aan de verdachte niet de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 44, 47, 57, 282, 285 en 365 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.