In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie en de terugbetaling van teveel ontvangen alimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, is in beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 12 juni 2013, waarin de alimentatieverplichting van de man op nihil is gesteld. De man, verweerder in hoger beroep, heeft op zijn beurt een verweerschrift ingediend en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 januari 2014 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun advocaten.
De rechtbank had in de eerdere beschikking bepaald dat de man met ingang van 1 april 2013 geen alimentatie meer aan de vrouw hoeft te betalen. De vrouw is het niet eens met deze beslissing en stelt dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie. Ze betoogt dat de man zijn ontslagvergoeding niet lichtvaardig heeft besteed en dat hij in staat moet worden geacht om een bijdrage aan haar levensonderhoud te leveren. De man daarentegen stelt dat hij zijn ontslagvergoeding heeft aangewend om zijn vaste lasten te dekken en dat hij zich inspant om werk te vinden, maar dat dit door de economische situatie moeilijk is.
Het hof overweegt dat de behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man niet ter discussie staat, maar dat de draagkracht van de man op dit moment onvoldoende is om alimentatie te betalen. Het hof concludeert dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en bekrachtigt de bestreden beschikking. Tevens wordt bepaald dat de vrouw de na 1 april 2013 door de man betaalde alimentatie moet terugbetalen, aangezien zij niet heeft opgekomen tegen de ingangsdatum van de alimentatieverplichting.