ECLI:NL:GHDHA:2014:797

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2014
Publicatiedatum
13 maart 2014
Zaaknummer
200.133.410/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Husson
  • Kamminga
  • Mertens-de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep partneralimentatie en terugbetaling teveel ontvangen alimentatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie en de terugbetaling van teveel ontvangen alimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, is in beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 12 juni 2013, waarin de alimentatieverplichting van de man op nihil is gesteld. De man, verweerder in hoger beroep, heeft op zijn beurt een verweerschrift ingediend en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 januari 2014 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun advocaten.

De rechtbank had in de eerdere beschikking bepaald dat de man met ingang van 1 april 2013 geen alimentatie meer aan de vrouw hoeft te betalen. De vrouw is het niet eens met deze beslissing en stelt dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie. Ze betoogt dat de man zijn ontslagvergoeding niet lichtvaardig heeft besteed en dat hij in staat moet worden geacht om een bijdrage aan haar levensonderhoud te leveren. De man daarentegen stelt dat hij zijn ontslagvergoeding heeft aangewend om zijn vaste lasten te dekken en dat hij zich inspant om werk te vinden, maar dat dit door de economische situatie moeilijk is.

Het hof overweegt dat de behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man niet ter discussie staat, maar dat de draagkracht van de man op dit moment onvoldoende is om alimentatie te betalen. Het hof concludeert dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en bekrachtigt de bestreden beschikking. Tevens wordt bepaald dat de vrouw de na 1 april 2013 door de man betaalde alimentatie moet terugbetalen, aangezien zij niet heeft opgekomen tegen de ingangsdatum van de alimentatieverplichting.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 12 maart 2014
Zaaknummer : 200.133.410/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 12-9771
Zaaknummer rechtbank : C/09/433855
[appellante],
wonende te[woonplaats 1],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.P. Krans te ’s-Hertogenbosch,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. I.E.M. Meijers-Carlier te Naaldwijk.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vrouw is op 10 september 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 12 juni 2013 van de rechtbank Den Haag.
De man heeft op 8 november 2013 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw is op 13 januari 2014 een brief van diezelfde datum met bijlagen bij het hof ingekomen.
De zaak is op 23 januari 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door mr. C.J.W.F. Dekkers, waarneemster van haar advocaat;
- de man, bijgestaan door mr. Vellekoop, kantoorgenoot van zijn advocaat.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank - met wijziging van de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 31 juli 2009 - de door de man met ingang van 1 april 2013 te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw op nihil bepaald, en de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Voorts is bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt en het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de man na 1 april 2013 in afwachting van de uitspraak nog drie maanden alimentatie aan de vrouw heeft betaald.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook partneralimentatie.
2.
De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (en het hof begrijpt:) en het inleidend verzoek van de man af te wijzen.
3.
De man verweert zich daartegen en verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.
De vrouw is het niet eens met de nihilstelling van de partneralimentatie. De man heeft volgens de vrouw onvoldoende inzage gegeven in zijn financiële positie en geen bewijs overgelegd dat de door hem ontvangen ontslagvergoeding inmiddels is opgegaan. Door op iets minder grote voet te leven, had hij de voor hem slechts geringe netto bijdrage voor de vrouw langere tijd kunnen voldoen. Gelet op de crisistijd en in relatie tot de vrouw had dat ook van de man verwacht mogen worden. Het is volgens de vrouw in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat de man zijn WW-uitkering voor 100% heeft aangevuld tot zijn laatst genoten (relatief hoge) salaris. De rechtbank heeft nagelaten onderzoek te doen naar de verdiencapaciteit van de man en ten onrechte rekening gehouden met de bijstandsnorm voor een gezin. De man is zeer bewust de alimentatieverplichting jegens de vrouw aangegaan en in deze specifieke situatie is de vrouw dan ook van mening dat de kosten van het jongste kind van de man voldaan moeten worden uit zijn vrije ruimte. Op basis van uitsluitend inkomen uit zijn WW-uitkering, heeft de man nog een bescheiden draagkracht van
€ 335,23 per maand, aldus de vrouw. Subsidiair stelt de vrouw dat rekening gehouden moet worden met de norm voor alleenstaanden en een draagkrachtpercentage van 45 en bedraagt de draagkracht van de man € 251,42 bruto per maand. De vrouw beschikt niet over vermogen de door de man na 1 april 2013 betaalde partneralimentatie terug te betalen.
5.
De man stelt zich op het volgende standpunt. Hij heeft de vrouw in januari 2011 op de hoogte gesteld van zijn (aanstaand) ontslag bij [naam werkgever] en laten weten dat dit consequenties zou hebben voor zijn alimentatieverplichting. De man heeft alle benodigde financiële bescheiden aan de rechtbank overgelegd en doet dat nu ook weer in hoger beroep. Uit deze stukken blijkt duidelijk dat hij geen spaartegoeden heeft. Na zijn ontslag heeft de man alle zeilen bijgezet - waaronder het aanwenden van zijn ontslagvergoeding - om de vaste lasten van de voormalige echtelijke woning en de partneralimentatie te kunnen voldoen. Voorts spant de man zich tot het uiterste in om een baan te vinden, maar het is op dit moment erg moeilijk om een redelijk inkomen te verdienen in de bouw- en vastgoedwereld. De WW-uitkering van de man komt begin 2014 te vervallen. Als hij dan nog geen werk heeft, zijn de gevolgen helemaal niet te overzien, omdat de man dan ook niet langer de vaste lasten van de voormalige echtelijke woning kan blijven voldoen. De man is (samen met zijn partner) onderhoudsplichtig jegens zijn minderjarige zoon, en deze onderhoudsverplichting gaat voor op die jegens de vrouw. Het is dan ook in strijd met de alimentatienormen om de man als alleenstaande te beschouwen.
6.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man in haar levensonderhoud niet ter discussie staat. Wat de draagkracht van de man betreft, is het hof van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft overwogen en beslist zoals in de bestreden beschikking is omschreven. Het hof neemt deze gronden over en maakt ze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die tot een andersluidend oordeel moeten leiden. Niet in geschil is dat de man in mei 2011 is ontslagen en een ontslagvergoeding heeft ontvangen. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat niet gebleken is dat de man zijn ontslagvergoeding lichtvaardig heeft besteed door deze aan te wenden als aanvulling op zijn WW-uitkering. Het hof acht aannemelijk dat de man de verwachting had snel weer aan het werk te kunnen. Naar het oordeel van het hof heeft de man voldoende onderbouwd dat hij er echter, ondanks zijn inspanningen daartoe, tot op heden niet in is geslaagd om een andere baan te vinden. De leeftijd van de man, de aard van zijn werkervaring - bouw- en vastgoed - en de economische crisis spelen hem daarbij parten. Voorts is gebleken dat de man onderhoudsplichtig is jegens zijn minderjarige kind en zich gesteld ziet voor hoge woonlasten. De man bewoont de voormalige echtelijke woning met zijn huidige partner en hun beider kind. De betreffende woning staat te koop en onweersproken is dat de vraagprijs ervan in de loop van de tijd is gedaald van € 1.445.000,- naar € 869.000,-. De hypothecaire geldlening die op de woning rust bedraagt € 715.000,-. De kans dat de woning verkocht moet worden met weinig of geen overwaarde is reëel aanwezig. Ten slotte blijkt uit de door de man overgelegde financiële stukken dat de man nauwelijks over vermogen beschikt.
7.
Gelet op voormelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de huidige draagkracht van de man geen partneralimentatie toelaat en het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen. Nu de vrouw niet is opgekomen tegen de ingangsdatum van 1 april 2013 is de vrouw gehouden de na 1 april 2013 door de man betaalde alimentatie terug te betalen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Kamminga en Mertens-de Jong, bijgestaan door mr. Van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 maart 2014.