Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
- de vrouw, bijgestaan door mr. S. Salhi;
- de man, bijgestaan door mr. E. Breetveld (kantoorgenoot van de advocaat van de man).
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap tussen de vrouw en de man na hun echtscheiding. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin haar verzoek om een schuld van € 2.256,58 aan de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten (DSZW) in de verdeling te betrekken, werd afgewezen. De rechtbank had overwogen dat de vrouw niet voldoende had aangetoond dat deze schuld op de peildatum, 22 november 2012, nog aanwezig was in de gemeenschap. De vrouw betwistte deze beslissing en voerde aan dat de rechtbank pas in de bestreden beschikking de peildatum had vastgesteld, waardoor zij niet in staat was om nadere stukken te overleggen die de aanwezigheid van de schuld op die datum konden onderbouwen.
De man verweerde zich door te stellen dat niet was gebleken dat de schuld nog bestond en dat de vrouw niet had aangetoond dat deze op de peildatum aanwezig was. Het hof overwoog dat partijen in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd en dat ieder van hen de helft van de gemeenschapsschulden moest dragen. Het hof concludeerde dat de vrouw onvoldoende bewijs had geleverd voor het bestaan van de schuld op de peildatum. Bovendien werd opgemerkt dat een schuld geen goed is en derhalve niet kan worden verdeeld.
Uiteindelijk bekrachtigde het hof de bestreden beschikking van de rechtbank, waarbij het verzoek van de vrouw werd afgewezen. De beslissing werd genomen door de rechters A. Labohm, M. Stollenwerck en J. Mulder, met mr. De Klerk als griffier, en werd uitgesproken op 12 maart 2014.