ECLI:NL:GHDHA:2014:830

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 januari 2014
Publicatiedatum
14 maart 2014
Zaaknummer
BK-12-00513
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en dwangsom

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag over een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2006. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de aanslag niet te hoog was en dat belanghebbende geen recht had op een dwangsom. Belanghebbende had een belastbaar inkomen uit werk en woning opgegeven van € 1.886, terwijl de inspecteur dit had vastgesteld op € 7.291. Na bezwaar werd het belastbare inkomen verlaagd naar € 1.196, maar belanghebbende was het hier niet mee eens en ging in beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 november 2013 heeft het Hof de zaak behandeld, waarbij belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren. Het Hof concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de aanslag niet te hoog was en dat er geen recht op een dwangsom bestaat. Het Hof oordeelt dat belanghebbende in beroep en hoger beroep geen nieuwe argumenten heeft aangevoerd die tot een andere conclusie zouden moeten leiden. De inspecteur heeft ter zitting aangegeven dat hij, ondanks het gebrek aan bewijs, bereid is het belastbare inkomen te verlagen naar € 958, maar dat dit geen aanleiding geeft voor een proceskostenveroordeling.

Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar, maar handhaaft de beslissing over de proceskosten. De aanslag wordt gewijzigd naar een belastbaar inkomen van € 958 en de inspecteur moet de griffierechten aan belanghebbende vergoeden. Het Hof wijst het verzoek van belanghebbende om een immateriële schadevergoeding af, omdat de overschrijding van de redelijke termijn volledig aan belanghebbende te wijten is. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Den Haag en is openbaar uitgesproken op 3 januari 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-12/00513

Uitspraak van 3 januari 2014

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en
de directeur van de Belastingdienst Holland-Midden, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 juni 2012, nummer AWB 10/7622, over een aanslag.

Aanslag, bezwaar en beroep

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag verminderd. Aan belanghebbende is voor in bezwaar gemaakte proceskosten een vergoeding van € 218 toegekend.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 41 is geheven.
1.4. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 115 is geheven.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 15 november 2013, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen.
2.4. Ter zitting zijn ook de hoger beroepen van belanghebbende behandeld, met de kenmerken BK-12/00508 en BK-12/00509. Wat in de ene zaak is aangevoerd en aan stukken is ingebracht geldt voor alle zaken.

Feiten

3.1. Belanghebbende heeft voor het jaar 2006 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.886. Bij de aanslag is het belastbare inkomen uit werk en woning op € 7.291 vastgesteld.
3.2. Bij de uitspraak op bezwaar is het belastbare inkomen uit werk en woning, mede in aanmerking nemende de aangifte en een aanvullend verzoek om aftrek van € 324 aan dieetkosten, op € 1.196 vastgesteld.

De rechtbank

4.
De rechtbank heeft overwogen:
"(…)
Hoogte belastbaar inkomen
9.
Gezien de (…) inhoud van het bezwaarschrift en gelet op het nadien ingediende verzoek om een aanvullende aftrek, alsmede in aanmerking genomen dat [de Inspecteur] ter zitting onweersproken heeft gesteld dat bij de beslissing op het bezwaarschrift uitsluitend gebruik is gemaakt van de door [belanghebbende] verstrekte gegevens, stelt de rechtbank vast dat [de Inspecteur] bij onderhavige uitspraak op bezwaar volledig aan de bezwaren van [belanghebbende] is tegemoetgekomen. [De Inspecteur] heeft derhalve met de informatie op grond waarvan [belanghebbende] thans tot een lager belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2006 concludeert geen rekening kunnen houden. [Belanghebbendes] beroepsgrond dient als te laat ingediend te worden aangemerkt en faalt derhalve. Voor zover [belanghebbende] thans nog van mening is dat het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2006 dient te worden vastgesteld op € 958, dient hij zich met een verzoek om ambtshalve vermindering tot [de Inspecteur] te wenden.
Dwangsom
10.
Ingevolge artikel 4:17, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
11.
Het is de rechtbank niet gebleken dat [belanghebbende] op de voorgeschreven wijze aan [de Inspecteur] een ingebrekestelling heeft verstuurd. De ingebrekestelling dient schriftelijk te worden uitgebracht en voldoende specifiek te zijn.
12. [
Belanghebbende] is van mening dat hij [de Inspecteur] in de onderhavige zaak in gebreke heeft gesteld door in zijn conclusie van repliek in een andere bij deze rechtbank aanhangige zaak tegen de Ontvanger (onder nummer AWB 10/6350) te vermelden:
'Langs deze weg: wordt belastingdienst formeel geattendeerd op art AWB 4:17 en 4:18 Wet Dwangsom (termijnstelling 2 weken na formele toezendingsdatum dagtekening dezes via rechtbank: uw uitspraak IB/PVV 2006 aub).'
13.
De rechtbank is van oordeel dat nu deze passage is opgenomen in een gedingstuk in een andere procedure en [belanghebbende] zich hiermee niet rechtstreeks tot [de Inspecteur] heeft gericht, er geen sprake is van een ingebrekestelling zoals bedoeld in artikel 4:17 van de Awb.
14.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, ook indien bovenvermelde passage als ingebrekestelling zou worden aangemerkt, er gelet op de datum van het bestreden besluit geen dwangsom zou zijn verbeurd. De rechtbank wijst in dit verband erop dat de conclusie van repliek van 2 oktober 2010 is ontvangen op 6 oktober 2010 en door de rechtbank aan de ontvanger is doorgezonden op 12 oktober 2010.
15.
Ook het door de ontvanger op 19 maart 2010 ontvangen bezwaarschrift op grond van artikel 7, eerste lid, van de Kostenwet, tevens formele klacht, kan op de grond als hiervoor onder punt 13 is genoemd niet als ingebrekestelling worden aangemerkt. Ten slotte kan ook, ander dan [belanghebbende] kennelijk meent, onderhavig bezwaarschrift niet als ingebrekestelling worden aangemerkt, reeds op de grond dat [de Inspecteur] ten tijde van de ontvangst van het bezwaarschrift nog niet in gebreke was op het bezwaar te beslissen.
16. Met betrekking tot [belanghebbendes] grief dat niet aan de hoorplicht is voldaan, is de rechtbank van oordeel dat gelet op artikel 7:3, aanhef en onder d, van de Awb [de Inspecteur] hiervan kon afzien.
17.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
18.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
(…)"

Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1. In geschil is of de aanslag tot een juist bedrag is opgelegd en of belanghebbende aanspraak kan maken op toekenning van een dwangsom omdat de uitspraak op bezwaar niet binnen de termijn is gedaan.
5.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1. Uit de voorhanden zijnde gegevens is naar 's Hofs oordeel geen andere conclusie te trekken dan dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat de aanslag niet tot een te hoog bedrag is opgelegd, dat belanghebbende geen aanspraak kan maken op toekenning van een dwangsom en dat de Inspecteur van het horen van belanghebbende in de bezwaarfase heeft kunnen afzien. In beroep en hoger beroep heeft belanghebbende niets aangevoerd op grond waarvan anders moet worden geoordeeld. Het gelijk is aan de zijde van de Inspecteur.
6.2. Met betrekking tot de aanslag heeft de Inspecteur ter zitting desgevraagd te kennen gegeven, door belanghebbende niet of onvoldoende weersproken, zich niettemin te kunnen vinden, ondanks dat onvoldoende bewijs is en ook overigens geen belang bestaat (het bedrag van de aanslag is nihil), in het verlagen van het belastbare inkomen uit werk en woning naar € 958, met dien verstande dat alleen die vermindering geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.
6.3. Dat voert het Hof tot de slotsom, nu geen reden is de Inspecteur niet te volgen, dat het hoger beroep gegrond is.

Proceskosten, griffierechten en schadevergoeding

7.1. Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten.
7.2. De Inspecteur moet de in beroep en hoger beroep betaalde griffierechten (€ 41 en € 115) aan belanghebbende vergoeden.
7.3. Het verzoek van belanghebbende om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, wijst het Hof af. Gelet ook op de door de Inspecteur in het verweerschrift in hoger beroep over de bezwaarfase gegeven uiteenzetting, zoals aangevuld in de conclusie van dupliek in hoger beroep, is het Hof van oordeel dat de gedingstukken geen misverstand laten bestaan dat de overschrijding van de termijn volledig aan belanghebbende is te wijten. Met betrekking tot de beroeps en hogerberoepsfase stelt het Hof vast dat vanaf de dag dat belanghebbende beroep heeft ingesteld tot de dag dat het Hof uitspraak doet, niet meer dan 3,5 jaren zijn verstreken. De gedingstukken laten verder evenzeer geen misverstand bestaan dat, voor zover al sprake is van enige overschrijding binnen die afdoeningsperiode, ook deze volledig aan belanghebbende is te wijten. Het Hof stelt vast dat belanghebbende met diens geschriften - de pleitnota is illustratief - voortdurend verwarring zaait en door uitvoerige en vaak niet of nauwelijks nog te volgen uiteenzettingen van een tamelijk eenvoudige fiscale kwestie een grote hoeveelheid ingewikkelde en haast niet te doorgronden vraagstukken weet te creëren.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, onder handhaving van de beslissing over de proceskosten en met dien verstande dat de aanslag aldus wordt gewijzigd dat het belastbare inkomen uit werk en woning wordt vastgesteld op € 958; en
- gelast de Inspecteur aan belanghebbende in totaal € 156 aan griffierechten te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier E. Kalač. De beslissing is op 3 januari 2014 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.