ECLI:NL:GHDHA:2014:831

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 januari 2014
Publicatiedatum
14 maart 2014
Zaaknummer
200.109.996/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. Stille
  • J. Stollenwerck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van goederen met betrekking tot hypothecaire lasten en mediationkosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin zij werd veroordeeld tot betaling van hypothecaire lasten en een vergoeding voor het gebruik van de voormalige echtelijke woning. De vrouw had in eerste instantie een bedrag van € 6.640,32 aan hypothecaire lasten en € 4.304,88 aan mediationkosten aan de man moeten betalen. De vrouw betwistte deze bedragen en vorderde dat het hof de eerdere vonnissen zou vernietigen en de man niet-ontvankelijk zou verklaren in zijn vorderingen.

Het hof heeft de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank overgenomen, aangezien daartegen geen grieven waren ingediend. Het hof oordeelde dat de vrouw gehouden was bij te dragen aan de hypothecaire lasten, omdat zij de echtelijke woning had blijven bewonen. De man had de hypothecaire lasten betaald en het hof vond het redelijk dat de vrouw een bijdrage zou leveren. Het hof verlaagde het bedrag dat de vrouw moest betalen aan hypothecaire lasten tot € 4.080,-.

Wat betreft de vergoeding voor het gebruik van de voormalige echtelijke woning, oordeelde het hof dat de vrouw een bedrag van € 3.200,- moest betalen, omdat zij de woning had bewoond zonder dat de man daar gebruik van maakte. De vrouw had ook gegriefd tegen de veroordeling tot betaling van mediationkosten, maar het hof oordeelde dat de man recht had op deze kosten, omdat deze vooraf waren afgesproken. Uiteindelijk werd het bestreden vonnis gedeeltelijk vernietigd, maar de vrouw werd nog steeds veroordeeld tot betaling van een lager bedrag aan hypothecaire lasten en mediationkosten. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel
Rolnummer : 200.109.996/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : 379094/HA ZA 10-3862

arrest van de familiekamer van 7 januari 2014

inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.E. Mielen te Noordwijk,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.C. Buys-Zuurmond te Leiden.

Het geding

De vrouw is bij exploot van 9 juli 2012 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage, op 11 april 2012 gewezen tussen de man als eiser in conventie, tevens gedaagde in reconventie en de vrouw als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie, hierna: het bestreden vonnis.
Ter rolzitting van 30 oktober 2012 heeft de vrouw een memorie van grieven genomen, met bijgevoegd twee producties.
De man heeft ter rolzitting van 22 januari 2013 een memorie van antwoord genomen waarbij vijf producties zijn overgelegd.
Vervolgens heeft de vrouw nog een akte en heeft de man nog een antwoordakte genomen.
Partijen hebben hun procesdossiers overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1.
Tegen de feiten zoals deze door de rechtbank in het tussenvonnis van 6 juli 2011 onder ‘2’ zijn vastgesteld is geen grief gericht zodat het hof van die feiten zal uitgaan.
2.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank, voor zover te dezen van belang:
in conventie:
- de vrouw veroordeeld tot betaling aan de man van € 6.640,32 terzake van de door de man ten behoeve van de vrouw betaalde hypothecaire lasten, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 september 2010 tot de dag der algehele voldoening;
- de vrouw veroordeeld tot betaling aan de man van € 3.200, - ter zake van een vergoeding voor het gebruik van de voormalige echtelijke woning gedurende de periode 1 februari 2008 tot 1 oktober 2008, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 september 2010 tot de dag der algehele voldoening;
- de vrouw veroordeeld tot betaling van € 4.304,88 aan de man ter zake van het door de man ten behoeve van de vrouw betaalde deel van de mediationkosten, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 september 2010 tot de dag der algehele voldoening;
in reconventie:
- bepaald dat de onder 2.12 (bedoeld zal zijn 2.13-2.14) bedoelde polissen aan de man toekomen;
- aan de vrouw toegedeeld van de Waerdye polis [nummer] het gedeelte van de polis betreffende het overlijdensrisico en aan de man het gedeelte ten aanzien van het op te bouwen kapitaal;
- de man bevolen zijn medewerking te verlenen aan de splitsing van de Waerdye polis met nummer [nummer] zoals in rechtsoverweging 2.16 van het bestreden vonnis is vermeld.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders gevorderde, zowel in conventie als in reconventie, is afgewezen. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd.
3.
De vrouw vordert dat het hof (naar het hof begrijpt) de vonnissen van 6 juli 2011 en van 11 april 2012 zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad:
- de man niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen in conventie, althans deze zal afwijzen, alsmede de vorderingen van de vrouw in reconventie zal toewijzen;
- de man zal veroordelen om al hetgeen de vrouw ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft voldaan aan de vrouw terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag der algehele voldoening, en
- de man zal veroordelen in de kosten van beide instanties, met de bepaling dat wettelijke rente verschuldigd zal zijn over de proceskostenveroordeling vanaf de vijftiende dag na het wijzen van het arrest.
4.
De man concludeert tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen, tot veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties, met bepaling dat er wettelijke rente verschuldigd zal zijn over de proceskostenveroordeling van de vijftiende dag na het wijzen van het arrest, alsmede te verklaren dat het arrest uitvoerbaar bij voorraad zal zijn, onder afwijzing van de vorderingen van de vrouw.
Lasten hypothecaire geldlening
5.
In haar eerste grief stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen en beslist dat de vrouw € 6.640,32 is verschuldigd ter zake van de door de man ten behoeve van de vrouw betaalde hypothecaire lasten met wettelijke rente. De man had bij de voorlopige voorzieningen toegezegd deze lasten te zullen voldoen. Bij het bepalen van de uitkering tot levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) voor de vrouw is met de betaling van deze lasten rekening gehouden. Zowel deze lasten als de partneralimentatie zijn bij de man fiscaal in aanmerking genomen. Zijn draagkracht zou hoger zijn geweest indien slechts de helft van de hypothecaire lasten in aanmerking zou zijn genomen. De man heeft zelf geen huurkosten op zijn draagkracht in mindering laten brengen. De man heeft in een kort gedingprocedure tussen partijen gesteld dat hij de hypothecaire lasten betaalde en deze per 1 november 2008 niet meer in mindering op zijn belastbaar inkomen zou kunnen brengen.
6.
De man voert aan dat rekening is gehouden met de betaling van de hypothecaire lasten omdat de man na de echtscheiding in de echtelijke woning zou gaan wonen. De vrouw had ook niet om het voortgezet gebruik van de echtelijke woning verzocht. Omdat de vrouw die woning niet verliet, heeft de man in kort geding gevorderd dat de vrouw de woning zou verlaten, welke vordering per 1 oktober 2008 is toegewezen. De vrouw heeft eerst in 2010 de partneralimentatie van de man gevorderd en geïncasseerd over de periode van 1 februari 2008 tot 1 oktober 2008. De man heeft de vrouw te verstaan gegeven dat hij van mening was dat hij ofwel de partneralimentatie diende te betalen of de hypothecaire lasten, maar niet beide.
7.
Het hof overweegt dat als onbestreden vast staat dat het de bedoeling van partijen is geweest dat de echtelijke woning na de echtscheiding zou worden toegedeeld aan de man. Dit volgt reeds uit de overwegingen in de beschikking voorlopige voorzieningen van 16 november 2006. De vrouw heeft voorts niet verzocht haar het voortgezet gebruik van de woning op de voet van artikel 1: 165 van het Burgerlijk Wetboek (BW) toe te kennen. Uit de stukken volgt niet, dat de rechtbank en het hof rekening hebben gehouden met een hypothecaire last met als uitgangspunt dat de vrouw in de woning zou blijven wonen. Dit was weliswaar zo ten tijde van de voorlopige voorzieningen, maar na echtscheiding is een nieuwe situatie ontstaan. De stelling van de man, dat met deze last rekening is gehouden omdat hij de echtelijke woning zou gaan betrekken en hij daarnaast dan ook geen huurlast heeft opgevoerd, is door de vrouw onvoldoende onderbouwd bestreden. Dit leidt er toe dat het hof met de rechtbank van oordeel is dat de vrouw gehouden is om over de periode met ingang van 1 februari 2008 tot 1 oktober 2008 bij te dragen in de hypothecaire lasten. Nu de man niet betwist heeft dat hij het fiscale voordeel over het volledige bedrag van de verschuldigde hypotheekrente heeft genoten, acht het hof het evenwel redelijk dat daarmee rekening wordt gehouden. De lasten van de man zijn daardoor immers lager uitgevallen dan hij thans vordert. Het hof begroot daarom het gedeelte dat de vrouw nog dient te voldoen op € 4.080, -. Het bestreden vonnis zal in zoverre worden vernietigd.
Vergoeding gebruik voormalige echtelijke woning
8.
In haar tweede grief stelt de vrouw dat de rechtbank haar ten onrechte heeft veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.200, - voor het gebruik van de voormalig echtelijke woning over de periode met ingang van 1 februari 2008 tot 1 oktober 2008, met wettelijke rente. Een gebruiksvergoeding is eerder door de voorzieningenrechter afgewezen. De man behoefde haar pas later de helft van de overwaarde te voldoen omdat zij tot 1 oktober 2008 nog in de woning verbleef. Zij acht het voorts in strijd met de redelijkheid en billijkheid om nog een gebruiksvergoeding te moeten betalen.
9.
De man heeft de grief gemotiveerd bestreden.
10.
Naar het oordeel van het hof brengen de beginselen van redelijkheid en billijkheid mee dat, nu de vrouw met uitsluiting van de man de echtelijke woning is blijven bewonen per 1 februari 2008, terwijl de man in belangrijke mate meebetaalt aan de kosten van die echtelijke woning, de vrouw daarvoor een vergoeding aan de man voldoet. Nu de vrouw de hoogte van het door de rechtbank te dezer zake vastgestelde bedrag niet heeft bestreden, verwerpt het hof de tweede grief.
Kosten mediation
11.
In de derde grief stelt de vrouw dat de rechtbank haar ten onrechte heeft veroordeeld tot betaling van € 4.304,88 aan de man voor het door de man ten behoeve van de vrouw betaalde deel van de mediationkosten, met wettelijke rente. De rechtbank heeft daarbij ten onrechte (in het bestreden vonnis en in het tussenvonnis van 6 juli 2011) overwogen dat de man de door hem betaalde kosten van de premie en de collegegelden mag aftrekken van een bedrag van
€ 3.000, - dat de vrouw stelt voor mediationkosten aan de man te hebben overgeboekt van de gemeenschappelijke rekening (Dexia-rekening), naast een bedrag van € 4.000,-. De vrouw verwijst ook naar de door haar in eerste aanleg genomen akten. Partijen verrekenden nimmer kosten van de huishouding met elkaar. De vrouw heeft de man ook geen verzoek gedaan een rekening te betalen die zij dan weer aan de man zou moeten terugbetalen. De kosten van mediation echter waren uitzonderlijke kosten en daarvan is afgesproken dat deze vanaf de door de vrouw gevoede Dexiarekening zouden worden voldaan, zodat ieder de helft zou voldoen. De gelden van de Dexia-rekening kunnen dan ook niet anders dan voor de kosten van de mediation zijn bedoeld.
12.
De man stelt dat de rechtbank terecht de door hem opgevoerde kosten in mindering heeft gebracht op het bedrag van € 3.000, -.
13.
Naar het oordeel van het hof heeft de man onvoldoende onderbouwd dat de door de vrouw van de Dexiarekening overgemaakte bedragen van respectievelijk
€ 4.000,- en € 3.000, - bestemd waren voor andere kosten dan de kosten van mediation. De vrouw heeft aangevoerd dat nimmer bedragen als vergoeding van bepaalde kosten vanuit deze rekening werden overgemaakt aan de man. Evenals de man betaalde zij diverse kosten van de huishouding van haar bankrekening. Een betaling van deze kosten vanuit de Dexiarekening zou dan ook anders dan tussen partijen te doen gebruikelijk zijn. De man heeft niet gesteld dat partijen aldus waren overeengekomen. De betaling van de kosten van mediation uit de Dexia-rekening daarentegen is wel onderwerp van gesprek tussen partijen bij de mediator geweest, getuige een gespreksverslag van de mediator van 9 juni 2005. Daarin is vermeld dat € 4.000,- van de Dexiarekening zal worden aangewend voor de betaling van deze kosten en dat er wellicht later nog ten gunste van de rekening van Dexia een bijstorting zal komen. De man heeft dit onvoldoende weersproken. Het hof is daarom van oordeel dat er van uitgegaan moet worden dat een bedrag van € 7.000, - vanuit de Dexiarekening zou worden aangewend voor de kosten van mediation. De man heeft in totaal een bedrag van € 12.609,66 aan deze kosten betaald, waarvan € 6.304,83 voor rekening van de vrouw komt. Een bedrag van € 3.500, - heeft de vrouw reeds via de Dexiarekening voldaan, zodat een door haar te betalen bedrag resteert van € 2.804,83. Het hof zal aldus beslissen.
ASR polissen[nummer] en[nummer] (Amev Variabel Investeringsplan)
14.
In haar vierde grief voert de vrouw aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er ten aanzien van de genoemde polissen niet een bijzondere reden is gesteld, of daarvan is gebleken, om de vrouw als medebegunstigde aan te wijzen en ten onrechte heeft bepaald dat de beide polissen aan de man toekomen. Volgens de vrouw is zij wel verzekeringnemer geweest. De polissen zijn gewijzigd op 18 januari 2011 en 13 augustus 2009, maar onbekend is welke gegevens door de man gewijzigd zijn. Daar zal de man inzage in moeten verschaffen. Vervolgens stelt de vrouw dat de man het voor de polissen ontvangen bedrag op de gezamenlijke hypothecaire leningen in mindering had moeten brengen. Daarom komt aan de vrouw de helft van het door de man ontvangen bedrag toe.
15.
De man stelt dat hij altijd verzekeringnemer is geweest. De vrouw is slechts als tweede verzekerde vermeld geweest op de polissen. De man heeft reeds een kopie van de polissen overgelegd waaruit dit blijkt. De man legt in hoger beroep nog afschriften van brieven over waarin bevestigd wordt dat de (persoon van de) verzekeringnemer nooit is gewijzigd. De polis met nummer [nummer] is slechts gedurende drie jaren verbonden geweest aan de woning aan de[adres] en de andere polis is nooit verbonden geweest aan de gemeenschappelijke woning aan de [adres] te[plaatsnaam]. Er is dan ook geen reden de vrouw te laten delen in de uitkeringen op de polissen.
16.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft beslist dat de rechten uit beide polissen aan de man toekomen. De vrouw betwist niet langer, gelet op de ‘akte uitlaten’, dat zij nooit verzekeringnemer bij deze polissen is geweest. Van enige grond om de vrouw te laten delen in de waarde van de polissen is niet gebleken. Zo’n grond is naar het oordeel van het hof in elk geval niet haar door de man weersproken stelling dat de man met de polissen hypothecaire leningen had behoren af te lossen.
ASR polissen [nummer], [nummer], [nummer] (Stad Rotterdam)
17.
In haar zesde grief stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen en beslist dat deze polis in de plaats is gekomen van de polissen met de nummers [nummer] en [nummer]. De vrouw verwijst naar haar stellingen in eerste aanleg en naar een brief van haar accountant. De beide aan de man uitgekeerde polissen dienen nog te worden verrekend met de vrouw. Dit is ook gebeurd met de polis met nummer [nummer].
18.
De man stelt van de beide eerstgenoemde polissen verzekeringnemer en verzekerde te zijn geweest. Deze zijn slechts één jaar verbonden geweest aan de hypothecaire schuld uit geldlening ten behoeve van de echtelijke woning. Uit de overgelegde brieven blijkt dat de verzekeringnemer niet is gewijzigd. De derde genoemde polis is reeds bij beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 31 juli 2008 verdeeld.
19.
Het hof is van oordeel dat uit de overgelegde stukken volgt dat de (persoon van de) verzekeringnemer bij de twee eerst vermelde polissen, de man, nimmer is gewijzigd. Reeds hierom kan de vrouw geen geldelijke aanspraken doen gelden ten aanzien van deze polissen. De omstandigheid dat de polissen zijn genoemd in de akte van hypothecaire geldlening maakt dit niet anders. Van de derde genoemde polis erkent de vrouw dat deze reeds is verdeeld. De grief van de vrouw faalt.
Oudedagsvoorzieningen
20.
In haar zevende grief voert de vrouw aan dat ten onrechte is overwogen dat de vrouw geen aanspraak kan maken op de door de man op zijn naam getroffen oudedagsvoorzieningen en het door de vrouw gevorderde wordt afgewezen. De vrouw acht dit standpunt in strijd met de redelijkheid en billijkheid. De pensioenvoorzieningen van zowel de vrouw als de man zijn in Nederland opgebouwd. De vrouw heeft een gering pensioen opgebouwd en zij kan slechts op 80% van de AOW-uitkering aanspraak maken. De man heeft slechts pensioenvoorzieningen, niet vallende onder de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding (WVPS), opgebouwd. De man heeft wel aanspraak gemaakt op het door de vrouw – onder de WVPS vallende – opgebouwde pensioen. Het is onredelijk indien de aanspraken van de vrouw jegens de man naar Belgisch recht beoordeeld worden. Partijen hebben altijd geleefd als waren zij in gemeenschap van goederen gehuwd. Indien al Belgisch recht van toepassing is, zijn er redenen om op grond van de correctiemechanismen, genoemd in het rapport van 18 november 2011 van het Internationaal Juridisch Instituut (IJI), af te wijken van de hoofdregel van scheiding van de vermogens. Het correctiemechanisme ‘natuurlijke verbintenis’ is op haar situatie van toepassing, evenals de correctiemechanismen ‘schenking’ en ‘verrijking’. Partijen zijn slechts vanwege het bedrijf van de man huwelijkse voorwaarden aangegaan.
21.
De man stelt dat de conclusie van het IJI duidelijk is en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de pensioenvoorzieningen op naam van de man, niet vallend onder de WVPS, niet voor verdeling met de vrouw in aanmerking komen. De huwelijkse voorwaarden zijn van toepassing. Hetgeen de vrouw aanvoert kan niet leiden tot de toepassing van Nederlands recht. De man betwist dat partijen hebben geleefd als waren zij in gemeenschap van goederen gehuwd. Het beroep van de vrouw op de zogeheten correctiemechanismen gaat niet op. Van de in het rapport genoemde omstandigheden die van belang zijn om een natuurlijke verbintenis aan te nemen is geen sprake. Hetzelfde geldt voor de correctiemechanismen ‘schenking’ en ‘verrijking’.
22.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat op de aanvullende pensioenvoorzieningen van de man – niet vallende onder de WVPS – het Belgische recht beslissend is. Ingevolge dit recht komen deze pensioenvoorzieningen uitsluitend toe aan degene op wiens naam ze staan. Zoals in het rapport van het IJI is omschreven kan slechts in uitzonderlijke omstandigheden een beroep worden gedaan op het bestaan van een natuurlijke verbintenis. Zulke uitzonderlijke omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. Ten aanzien van het correctiemechanisme ‘schenking ‘ is voorts, zo valt uit het rapport van het IJI op te maken, de Belgische rechtspraak en de Belgische rechtswetenschap verdeeld over het antwoord op de vraag of de zogenaamde leer van de huwelijksvoordelen wel kan worden toegepast op de scheiding van goederen, zoals die door partijen bij huwelijkse voorwaarden is overeengekomen. Nu de vrouw daartoe ook overigens onvoldoende heeft gesteld, gaat het hof aan het beroep op dit mechanisme voorbij. Het correctiemechanisme ‘verrijking’ acht het hof niet van toepassing daar er geen sprake is van een vermogensoverdracht ten gevolge waarvan de man is verrijkt en de vrouw is verarmd. Zoals al is overwogen is de stelling van de vrouw – haar vermoeden dat de man de tenaamstelling van diverse polissen heeft gewijzigd zodat de uitkeringen slechts hem toekomen – niet komen vast te staan.
Conclusie
23.
Het vorenoverwogene leidt er toe dat het bestreden vonnis van 11 april 2012 zal worden vernietigd voor zover het de veroordeling van de vrouw tot betaling van een bedrag van € 6.640,32 aan hypothecaire lasten en de veroordeling tot betaling van kosten van mediation tot een bedrag van € 4.304,88 betreft en dat het bestreden vonnis voor het overige in stand blijft.
Vordering tot terugbetaling
24.
De vrouw heeft gevorderd dat de man zal worden veroordeeld om hetgeen de vrouw ter uitvoering van het bestreden vonnis ten onrechte aan de man heeft betaald, aan haar zal terugbetalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag der algehele voldoening. Het hof zal aldus beslissen met dien verstande dat het hof geen bedrag zal vermelden nu de vrouw niet stelt hoeveel zij ingevolge het bestreden vonnis aan de man zou hebben betaald.
Proceskosten
25.
In de omstandigheid dat partijen ex-echtelieden zijn alsmede dat de vrouw op enige punten in het gelijk is gesteld ziet het hof aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren. De vorderingen over en weer, de andere partij in de proceskosten te veroordelen, wijst het hof derhalve af.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis van 11 april 2012 voor zover de vrouw daarbij is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 6.640,32 terzake van door de man ten behoeve van de vrouw betaalde hypothecaire lasten en tot betaling van een bedrag van € 4.304,88 terzake van het door de man ten behoeve van de vrouw betaalde deel van de mediationkosten en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de vrouw tot betaling van een bedrag van € 4.080, - aan de man ter zake van door hem ten behoeve van de vrouw betaalde hypothecaire lasten, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 september 2010 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de vrouw tot betaling van een bedrag van € 2.804,83 aan de man ter zake van het door hem ten behoeve van de vrouw betaalde deel van de kosten van mediation, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 september 2010 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de man tot terugbetaling van hetgeen de vrouw ter zake van voormelde posten teveel aan de man zou hebben betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit teveel betaalde bedrag vanaf de dag van betaling door de vrouw aan de man tot de dag der algehele voldoening door de man aan de vrouw van dit onverschuldigd betaalde;
verklaart dit arrest tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Mink, Stille en Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 januari 2014 in aanwezigheid van de griffier.