ECLI:NL:GHDHA:2014:833

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2014
Publicatiedatum
14 maart 2014
Zaaknummer
200.110.643/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. van Nievelt
  • J. Kamminga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële afwikkeling van schulden na samenwoning en de vraag of deze als gemeenschappelijk kunnen worden beschouwd

In deze zaak gaat het om de financiële afwikkeling van schulden na de beëindiging van een samenwoning tussen de man en de vrouw. De man is in hoger beroep gekomen van eerdere vonnissen van de rechtbank Dordrecht, waarin de vrouw werd veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de man, en vice versa. De centrale vraag in het hoger beroep is of bepaalde schulden, waaronder een krediet bij ABN AMRO en een lening bij de Voorschotbank, als gemeenschappelijke schulden kunnen worden aangemerkt. De man stelt dat het krediet bij ABN AMRO is aangewend voor gezamenlijke uitgaven, terwijl de vrouw dit betwist. Het hof heeft vastgesteld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat het krediet voor gezamenlijke uitgaven is gebruikt. Daarnaast is er onduidelijkheid over de aflossing van de lening bij de Voorschotbank, die beide partijen betreft. Het hof heeft geoordeeld dat de man niet in staat is om de omvang van een eventuele regresvordering op de vrouw vast te stellen, waardoor deze vordering wordt afgewezen. Het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen van de rechtbank en veroordeelt de man in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in geschillen over gemeenschappelijke schulden na samenwoning.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel
Rolnummer : 200.110.643/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : 281515 CV EXPL 11-5075

arrest van de familiekamer d.d. 14 januari 2014

inzake
[de man],
wonende te[woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. R. van Noord te Ridderkerk,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.C. de Bakker te Zwijndrecht.

Het geding

De man is bij exploot van 10 juli 2012 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 5 januari 2012 en 12 april 2012 van de rechtbank Dordrecht, sector kanton, gewezen tussen de man als eiser in conventie, tevens gedaagde in reconventie, en de vrouw als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie.
De man heeft voor grieven geconcludeerd; bij de memorie van grieven is een productie gevoegd.
Het hof heeft bij arrest van 11 december 2012 een comparitie van partijen gelast. Deze is gehouden op 19 februari 2013. Beide partijen zijn ter comparitie, vergezeld van hun advocaten, verschenen. Van deze comparitie is proces-verbaal opgemaakt. De zaak is daarbij verwezen naar de rol voor memorie van antwoord.
De vrouw heeft bij memorie van antwoord verweer gevoerd.
De man heeft royement verzocht, waarmee de vrouw niet mee heeft ingestemd.
Partijen is vervolgens verzocht zich uit te laten over de vraag of, nu ter genoemde comparitie van partijen is gebleken dat op beide partijen de schuldsaneringsregeling ingevolge de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) van toepassing is verklaard, de bewindvoerders van partijen de procedure zouden overnemen. De man heeft verklaard dat geen van de bewindvoerders de procedure overneemt.
Partijen hebben hun procesdossiers overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1.
Tegen de feiten zoals de kantonrechter deze heeft vastgesteld onder ‘2’ in het tussenvonnis van 5 januari 2012 is geen grief gericht zodat het hof van die feiten zal uitgaan. Kort gezegd gaat het in de zaak om het volgende. Partijen hebben samengewoond en een gemeenschappelijke huishouding gevoerd. Onderhavige procedure betreft de afwikkeling van die samenwoning. In het bijzonder is in geschil of bepaalde schulden onderdeel vormen van de kosten van de huishouding dan wel anderszins als gemeenschappelijke schuld hebben te gelden. In hoger beroep is in dat kader aan de orde het krediet bij de ABN AMRO. Dit krediet stond op naam van de man en is bij de aankoop van de gezamenlijke woning afgelost. Het betrof toen een bedrag van € 15.443,17. Tussen partijen is in geschil of het krediet al dan niet is aangewend voor gezamenlijke uitgaven, waaronder de inrichting van de woning. Daarnaast is in hoger beroep ook aan de orde de afwikkeling van een lening bij de Voorschotbank, zijnde het ‘Krediet Subaru’.
2.
In het eindvonnis van 12 april 2012 heeft de kantonrechter in conventie de vrouw veroordeeld om aan de man een bedrag van € 1.283,28 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 april 2012 tot de dag der algehele voldoening. In reconventie heeft de kantonrechter de man veroordeeld tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 7.721,59, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 12 april 2012 tot de dag der algehele voldoening. In conventie en in reconventie zijn de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
3.
De man vordert dat de vonnissen van de kantonrechter zullen worden vernietigd. Daarbij vordert de man dat zijn vermeerdering van eis: 50% van de gezamenlijke restant schuld ‘Krediet Subaru’, zijnde € 3.056,22, vermeerderd met (het hof begrijpt: ) de wettelijke rente vanaf 10 juli 2012 dan wel met ingang van een in goede justitie door het hof te bepalen datum zal worden toegewezen. Ook vordert de man dat de vorderingen van de vrouw in reconventie alsnog zullen worden afgewezen. De man vordert de vrouw te veroordelen in de kosten van beide instanties. Al het gevorderde voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
4.
De vrouw heeft het gevorderde bestreden. Daarop zal hierna voor zover nodig worden ingegaan. De vrouw concludeert tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen en tot veroordeling van de man in de proceskosten van beide instanties.
5.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de man er niet in geslaagd is aan te tonen dat het krediet is aangewend voor de inrichting van de woning en dat derhalve niet is aangetoond dat het een gemeenschappelijke schuld betreft. De man dient het door de vrouw betaalde aandeel in de aflossing van deze schuld, zijnde € 7.721,59, aan haar te vergoeden. De man voert in hoger beroep aan dat het geld uit het krediet bij ABN AMRO niet alleen is gebruikt voor de inrichting van de woning, maar ook voor andere uitgaven. De man verwijst voor de onderbouwing daarvan naar een processtuk uit de eerste aanleg, de akte houdende producties, tevens conclusie van antwoord, onder punt 4 en daar vermelde uitgaven. Hij stelt meer dan € 7.721,59 te hebben geïnvesteerd. Daarom vordert hij bij wijze van vermeerdering van eis betaling van de helft van de gezamenlijke restantschuld in verband met het ‘Krediet Subaru’, waarvan blijkt uit een overzicht van de Voorschotbank van 10 juli 2012, zijnde € 3.056,22.
6.
Wat betreft laatstgenoemde schuld: niet in geschil is dat beide partijen kredietnemer zijn en het dus in beginsel een gemeenschappelijke schuld betreft. De kantonrechter heeft aldus beslist. Het hof begrijpt dat de man zich in hoger beroep op het standpunt stelt dat het geleende geld volledig aan de vrouw ten goede is gekomen, omdat zij alleen de daarmee gekochte auto gebruikte. De raadsheer-commissaris heeft partijen ter comparitie van partijen voorgehouden dat, wat er ook zij van deze stelling van de man, de man en de vrouw hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de aflossing van de lening die ter zake van de Subaru is aangegaan bij de Voorschotbank, dat deze schuld voor de bank in het kader van de WSNP bij de beide bewindvoerders is aangemeld en dat onduidelijk is hoeveel ieder van partijen gedurende de schuldsanering op deze schuld zal (gaan) aflossen. Daaruit volgt, zo heeft het hof partijen voorgehouden, dat het hof niet in staat zal zijn de omvang van een eventuele (regres)vordering van de man op de vrouw vast te stellen. Omdat deze vordering van de man niet is vast te stellen, zal het hof deze afwijzen.
7.
Ten aanzien van de schuld bij ABN AMRO heeft de kantonrechter overwogen dat niet in geschil is dat deze bij de koop van de gemeenschappelijke woning geheel is afgelost. Ter comparitie van partijen heeft de man daarover gesteld dat de lening bij ABN AMRO een lening van zijn ouders betrof welke zijn ouders na 2005 aan de man hebben terugbetaald. Met dat (terugbetaalde) geld zijn aankopen gedaan en uitgaven verricht die aan beide partijen ten goede zijn gekomen. De vrouw heeft het door de man gestelde bestreden.
8.
Het hof overweegt dat het krediet bij de ABN AMRObank reeds in het kader van de levering van de gemeenschappelijke woning aan partijen op 7 oktober 2005 is afgelost. Het betrof een krediet, dat de man uitsluitend op zijn naam heeft afgesloten vóór de aanvang van de samenwoning van partijen en dat is afgelost bij de aankoop van de gezamenlijke woning door het lenen van een groter bedrag onder hypothecair verband dan nodig voor de aankoop. De door de man overgelegde bonnen en uitgaven dateren van na de aflossing van het krediet en kunnen dan ook niet daaruit zijn voldaan. De man stelt eerst ter comparitie van partijen in hoger beroep dat de lening bij ABN AMRO het (naar het hof begrijpt: door de man vervolgens) aan zijn ouders geleende geld betreft en dat de ouders dit geld na 2005 geleidelijk aan de man hebben afgelost. Daaruit zouden uitgaven zijn gedaan die aan beide partijen ten goede zijn gekomen, aldus de man. De man heeft daarmee zijn stelling over de lening van zijn ouders aangepast. In eerste aanleg immers heeft hij gesteld dat de aflossingen van zijn ouders aan hem betrekking hadden op een lening van jaren daarvoor (ongeveer eind 2002) die door de ouders geleidelijk is afgelost en heeft hij niet gesteld dat de lening van zijn ouders enig verband hield met het krediet bij ABN AMRO. Naar het oordeel van het hof heeft de man onvoldoende onderbouwd waarom hij zijn stellingen dienaangaande zo verregaand heeft aangepast. Voorts heeft de man niet onderbouwd dat het door hem aangegane krediet bij ABN AMRO enig verband houdt met een schuld van zijn ouders aan hem en dat de aflossingen daarvan door zijn ouders aan hem aan beide partijen ten goede zouden zijn gekomen. Dit had hij naar het oordeel van het hof wel moeten doen, temeer nu hij over de lening van zijn ouders aanvankelijk een volstrekt ander standpunt heeft ingenomen dan hij tot de comparitie van partijen in hoger beroep heeft gedaan. Nu deze stellingen niet zijn komen vast te staan komt het vonnis van de kantonrechter ook op dit onderdeel niet voor vernietiging in aanmerking.
9.
Aan het bewijsaanbod van de man gaat het hof voorbij, omdat dit aanbod niet is gespecificeerd.
10.
Het hof zal, gezien hetgeen hiervoor is overwogen, de bestreden vonnissen bekrachtigen en de vorderingen van de man in hoger beroep afwijzen. Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter de proceskosten tussen partijen terecht gecompenseerd, temeer nu zij in eerste aanleg over en weer op onderdelen in het gelijk zijn gesteld. Het hof zal de man echter wel veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden vonnissen van de rechtbank Dordrecht, sector kanton;
veroordeelt de man in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van de vrouw begroot op € 2.079,-, zijnde een bedrag van € 1.788, - voor salaris advocaat en € 291, - aan griffierecht;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Mink, van Nievelt en Kamminga en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 januari 2014 in aanwezigheid van de griffier.