ECLI:NL:GHDHA:2014:865

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2014
Publicatiedatum
18 maart 2014
Zaaknummer
22-003175-13
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens bezit van vervalst reisdocument

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Jamaica in 1979 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, was in het bezit van een vervalst Brits reisdocument. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 1 juni 2012 en 5 september 2012 in Amsterdam dit vervalste document in zijn bezit had, waarvan hij wist dat het vals was. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar de officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze vrijspraak.

Tijdens de zittingen in hoger beroep op 22 januari en 26 februari 2014 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. Het hof oordeelde dat de verdachte en zijn raadsman niet tijdig op de hoogte waren gesteld van een belangrijke brief van het openbaar ministerie, maar dat dit geen invloed had op de rechtsgang. Het hof heeft de eerdere vrijspraak van de rechtbank niet in stand gelaten en heeft de verdachte alsnog schuldig bevonden aan het bezit van het vervalste reisdocument.

De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zou worden vernietigd en dat de verdachte een gevangenisstraf van drie maanden zou krijgen. Het hof heeft deze vordering toegewezen, waarbij het de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen. De verdachte had eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd, wat meegewogen is in de strafmaat. Het hof heeft de gevangenisstraf opgelegd met aftrek van voorarrest, en het arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003175-13
Parketnummer: 09-753681-12
Datum uitspraak: 12 maart 2014
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 8 juli 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Jamaica) op [geboortejaar] 1979,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van
22 januari 2014 en 26 februari 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde nietig verklaard en is de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde vrijgesproken.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hof stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting het volgende vast:
  • het dossier bevat een akte intrekken rechtsmiddel bij de griffie van de rechtbank Den Haag ten aanzien van feit 1, d.d. 15 januari 2014, in de zaak met parketnummer 09-753681-12;
  • het dossier bevat een brief d.d. 17 januari 2014 van het arrondissementsparket Den Haag aan de verdachte met een mededeling omtrent de intrekking van het hoger beroep in de zaak met parketnummer
  • de verdachte is niet aanwezig geweest ter terechtzitting van 22 januari 2014;
  • de raadsman van de verdachte, mr. W.G.H. Jansen, advocaat te Leiden, was als gemachtigd raadsman van de verdachte ter terechtzitting van 22 januari 2014 aanwezig;
  • de verdachte verbleef - blijkens mededeling van zijn raadsman ter zitting van 22 januari 2014 - op dat moment reeds enige tijd in het buitenland, te weten in Jamaica;
  • de raadsman heeft – blijkens een faxbericht d.d.
  • de raadsman heeft – blijkens zijn mededeling ter terechtzitting van 26 februari 2014 – in de laatste weken vóór de zitting van 22 januari 2014 geen contact kunnen leggen met de verdachte.
Uit het voorgaande concludeert het hof dat noch de verdachte, noch de raadsman vóór de zitting van
22 januari 2014 kennis heeft gekregen van de brief d.d. 17 januari 2014 van het openbaar ministerie aan de verdachte, met daarin een gedeeltelijk foutieve mededeling. Derhalve kunnen vóór de zitting van
22 januari 2014 noch bij de verdachte, noch bij de raadsman verwachtingen zijn gewekt door deze brief.
Niet ter discussie staat dat de raadsman ter zitting van 22 januari 2014 kennis heeft gekregen van de partiële intrekking van het hoger beroep. Onder deze omstandigheden hoeft – naar het oordeel van het hof – geen gevolg te worden verbonden aan de gedeeltelijk onjuiste formulering van de brief aan de verdachte d.d. 17 januari 2014, waarvan een afschrift is verzonden aan de raadsman.
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - voor zover in hoger beroep aan de orde, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep van 22 januari 2014 - ten laste gelegd dat:
2.
hij op of omstreeks de periode van 1 juni 2012 tot
5 september 2012 te Amsterdam, althans in Nederland, in het bezit was van een reisdocument, te weten een (ontvreemd) (Brits) reisdocument (nr. [nr.]) op naam van [betrokkene], geboren op [geboortejaar] 1979, te [geboorteplaats], waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het vals of vervalst was (immers was de houderpagina uit dat reisdocument verwijderd en/of vervangen door een valse houderpagina met daarop/bij een foto van verdachte).
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij
inde periode van 1 juni 2012 tot 5 september 2012 te Amsterdam, althans in Nederland, in het bezit was van een reisdocument, te weten een ontvreemd Brits reisdocument (nr. [nr.]) op naam van [betrokkene], geboren op [geboortejaar] 1979, te [geboorteplaats], waarvan hij, verdachte, wist dat het vervalst was immers was de houderpagina uit dat reisdocument verwijderd en vervangen door een valse houderpagina met daarop een foto van verdachte.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

In het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet, dat het vervalst is.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte was in het bezit van een vervalst reisdocument. Bij dit reisdocument staat voorop het naar en van het buitenland kunnen reizen en aldaar te verblijven. Er moet nationaal en internationaal vertrouwd kunnen worden op de echtheid van het document en dit vertrouwen is door de verdachte ernstig gefrustreerd.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 januari 2014, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit rechtens geldt dan wel gold.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser, mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. I.P.A. van Engelen, in bijzijn van de griffier mr. C.J.A. Sabatier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 maart 2014.
mr. W.P.C.M. Bruinsma is buiten staat dit arrest te ondertekenen.