ECLI:NL:GHDHA:2014:880
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wegens schending van het ne bis in idem-beginsel
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht, dat op 17 juli 2012 was gewezen. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest, voor feiten die verband hielden met verduistering en diefstal. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het vonnis van de politierechter zou worden vernietigd en dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou worden verklaard in de vervolging, omdat er sprake was van een schending van het ne bis in idem-beginsel. Dit beginsel houdt in dat iemand niet twee keer voor dezelfde feiten kan worden vervolgd.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 december 2010 onherroepelijk was veroordeeld door de Politierechter te Rotterdam voor feiten die deels overeenkomen met de tenlastelegging in de onderhavige zaak. Dit leidde het hof tot de conclusie dat de vervolging in deze zaak een schending van het ne bis in idem-beginsel oplevert. Het hof heeft daarom het vonnis waarvan beroep vernietigd en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in zijn strafvervolging.
De uitspraak benadrukt het belang van het ne bis in idem-beginsel in het strafrecht en de bescherming van verdachten tegen dubbele vervolging voor dezelfde feiten. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en de eerdere veroordeling van de verdachte in aanmerking genomen, wat leidde tot de beslissing om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren.