ECLI:NL:GHDHA:2014:916

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
20 maart 2014
Zaaknummer
200.135.748/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Kamminga
  • Kleykamp-van der Ben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bestreden beschikking inzake kinderalimentatie door het Gerechtshof Den Haag

In deze zaak gaat het om de kinderalimentatie die de man aan de vrouw moet betalen voor de verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. De man heeft in hoger beroep de bestreden beschikking van de rechtbank Den Haag aangevochten, waarin was bepaald dat hij € 190,- per maand per kind moest betalen. De vrouw heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om een verhoging van dit bedrag naar € 240,- per maand per kind. Tijdens de zitting is vastgesteld dat de man, ondanks zijn schulden, bereid was om een lagere bijdrage van € 45,- per maand per kind te betalen. Het hof heeft de draagkracht van de man beoordeeld aan de hand van de nieuwe richtlijnen van de Werkgroep Alimentatienormen. Het hof concludeert dat de man geen draagkracht heeft om een hogere alimentatie te betalen, gezien zijn financiële situatie en de lasten die hij heeft. De rechtbank had eerder al vastgesteld dat de vrouw niet in staat is om bij te dragen aan de kosten van de kinderen, aangezien zij een inkomen op bijstandsniveau heeft. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en bepaald dat de man vanaf 1 augustus 2013 € 45,- per maand per kind moet betalen, met de bepaling dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. Het hof wijst het meer of anders verzochte in hoger beroep af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 19 maart 2014
Zaaknummer : 200.135.748/01
Rekestnummers rechtbank : FA RK 11-8669 en FA RK 12-7279
Zaaknummers rechtbank : C/09/406687 en C/09/428032
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. T. Dreiling te Leiderdorp,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R.P.M. Duijndam te Lisse.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 16 oktober 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 3 september 2013 van de rechtbank Den Haag.
De vrouw heeft op 13 december 2013 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 30 oktober 2013 een brief van 29 oktober 2013 met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
- op 3 februari 2014 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 6 februari 2014 een brief van 4 februari 2014 met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 10 februari 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 13 februari 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
De hierna te noemen minderjarige [minderjarige 1] heeft schriftelijk zijn mening kenbaar.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de man, met ingang van 1 augustus 2013, voor de verzorging en opvoeding van de na te noemen minderjarigen aan de vrouw, die de minderjarigen verzorgt en opvoedt, een bedrag van € 190,- per maand per kind zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [minderjarige 1], geboren op [datum] 1998 te [geboorteplaats] en [minderjarige 2], geboren op [datum] 2000 te [geboorteplaats](hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen), hierna ook kinderalimentatie.
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de man met ingang van 1 augustus 2013 aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen van € 45,- bruto per maand per kind verschuldigd is.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren althans zijn grieven af te wijzen. In incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw het hof de bestreden beschikking betreffende de hoogte van de bijdrage ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen aan de vrouw, die de minderjarigen verzorgt en opvoedt te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de man, met ingang van 1 augustus 2013, voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen aan de vrouw zal betalen een bedrag van € 240,- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en deze bepaling voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, dan wel een bedrag of bedragen door het hof in goede justitie te bepalen.
4. De man verzet zich daartegen en verzoekt het hof het incidenteel hoger beroep van de vrouw te verwerpen.

Indienen nadere stukken

5.
De advocaat van de man heeft het hof ter terechtzitting nog verzocht nadere stukken (o.a. hypotheekakte en salarisspecificatie) in te mogen dienen. Hoewel de advocaat van de vrouw tegen het overleggen van deze stukken bezwaar heeft gemaakt, zijn deze overgelegd en zal het hof – nu deze kort en eenvoudig te doorgronden zijn – toch acht slaan op die stukken.

Kinderalimentatie

Ingangsdatum, behoefte en draagkracht vrouw
6.
De door de rechtbank bepaalde ingangsdatum van de kinderalimentatie, te weten 1 augustus 2013, is tussen partijen niet in geschil. Eveneens is niet in geschil dat de vrouw een inkomen op bijstandsniveau heeft en derhalve niet in staat is bij te dragen in de kosten van de minderjarigen. Tot slot zijn partijen het er over eens dat de behoefte voor de beide kinderen samen € 645,- per maand bedraagt en na aftrek van het kindgebonden budget (circa € 165,-) € 480,- resteert. Het hof zal beoordelen in hoeverre de man gezien zijn draagkracht in deze behoefte kan voorzien.
Draagkracht man
7.
Het hof zal - evenals de rechtbank - de draagkracht van de man vaststellen volgens de sinds 1 april 2013 geldende richtlijnen van de Werkgroep Alimentatienormen (hierna: nieuwe richtlijnen). Bij de vaststelling van de kinderalimentatie conform de nieuwe richtlijnen is het netto besteedbaar inkomen van de alimentatieplichtige het uitgangspunt. Bij de berekening van dit netto besteedbaar inkomen blijven de kosten en voordelen met betrekking tot de eigen woning, alsmede de fiscale gevolgen met betrekking tot de auto van de zaak, buiten beschouwing. Wel houdt het hof rekening met de van toepassing zijnde heffingskortingen.
8.
Het hof gaat voor de berekening van de draagkracht van de man evenals de rechtbank uit van een – niet door de vrouw weersproken – gemiddelde ondernemingswinst over 2010, 2011 en 2012 van € 39.305,- per jaar. Ook houdt het hof rekening met de arbeidsongeschiktheidsuitkering bij ASR van gemiddeld € 2.500,- bruto per jaar, alsmede de hiervoor betaalde en fiscaal aftrekbare premies van gemiddeld € 80,- per maand. Daarnaast houdt het hof rekening met de zelfstandigenaftrek, de MKB winstvrijstelling de arbeidskorting en de algemene heffingskorting. Dit leidt tot een netto besteedbaar inkomen van de man van afgerond € 2.645,- per maand.
9.
Voorts houdt het hof rekening met een forfaitaire woonlast van 30% van het netto besteedbaar inkomen van de man, zijnde € 793,50 per maand. Nu bij de berekening van de draagkracht van de man rekening wordt gehouden met een forfaitair bedrag aan woonlasten, is niet meer relevant of en in welke mate de man zijn woonlasten kan delen met zijn nieuwe partner, met wie hij sinds december 2013 samenwoont.
10.
Verder houdt het hof – anders dan de rechtbank – rekening met het gegeven dat de man een bedrag van € 1.250,- per maand aan Majoco Holding B.V. (hierna: Majoco) moet betalen in verband met de door hem geleasede inventaris, nu de man – door middel van het overleggen van de betreffende overeenkomst en zijn balans en resultatenrekening – voldoende heeft aangetoond dat hij dit bedrag maandelijks aan aflossing betaalt althans moet betalen. Er is sprake van een reële schuld. Daarbij is het niet van belang of de aflossing via de privé-onttrekkingen of uit de winst van de onderneming is voldaan. Dat de man de maandelijkse aflossing van € 1.250,- aan Majoco vanaf 2013 nog (geheel of ten dele) kon afschrijven, zoals de vrouw stelt, is niet althans onvoldoende gebleken. Weliswaar heeft de man in 2007 voor de verhuizing van zijn bedrijf een verhuiskostenvergoeding van € 130.000,- ontvangen en is voor dit bedrag in een fiscale herinvesteringsreserve gepassiveerd, maar deze reserve is – door de aanschaf van de nieuwe inventaris van € 150.000,- – direct weer afgeboekt op de balans. De resterende afschrijving over het verschil van € 20.000,- is in de periode van 2008 tot en met 2012 gebruikt. Vanaf 2013 dient de aflossing derhalve volledig uit de liquiditeit van de onderneming te worden voldaan. Gelet hierop zal het hof een bedrag van € 1.250,- per maand als te betalen schuld bij het draagkrachtloos inkomen van de man in aanmerking nemen.
11.
Tot slot houdt het hof rekening met het forfaitaire bedrag van € 850,- voor de kosten van levensonderhoud van de man en een draagkrachtpercentage van 70.
12.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat de man geen draagkracht heeft enige alimentatie te betalen. Nu de man desondanks heeft aangeboden een kinderalimentatie te voldoen van € 45,- per maand per kind, zal het hof de door de man te betalen alimentatie op dat bedrag vaststellen. Dit leidt tot vernietiging van de bestreden beschikking.
13.
Hetgeen overigens door partijen is aangevoerd behoeft geen bespreking meer, nu dit niet leidt tot een ander oordeel.
14.
Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 augustus 2013 op € 45,- per kind per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Kamminga, Kleykamp-van der Ben, bijgestaan door mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 maart 2014.