ECLI:NL:GHDHA:2014:918

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
20 maart 2014
Zaaknummer
200.137.104/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Kamminga
  • Kleykamp-van der Ben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van partneralimentatie en wijziging van omstandigheden in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de partneralimentatie in het kader van een hoger beroep. De man heeft in hoger beroep verzocht om de bestreden beschikking van de rechtbank te vernietigen en de onderhoudsbijdrage op nihil te stellen. De vrouw verzet zich hiertegen en verzoekt het hof om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep en de bestreden beschikking te bekrachtigen. De rechtbank had eerder bepaald dat de man met ingang van de inschrijving van de echtscheiding aan de vrouw levensonderhoud moest betalen. De man stelt dat er wijzigingen in zijn omstandigheden zijn opgetreden, waaronder een daling van zijn inkomen door arbeidsongeschiktheid en het gebruik van de SBR-regeling. De vrouw betwist dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden en stelt dat haar behoefte nauwelijks is veranderd.

Het hof oordeelt dat er inderdaad sprake is van een wijziging van omstandigheden, met name door de daling van het inkomen van de man. Het hof stelt vast dat de man per 1 oktober 2013 gebruik is gaan maken van de SBR-regeling, wat zijn inkomen aanzienlijk heeft verlaagd. De vrouw kan volgens het hof niet volledig in haar eigen levensonderhoud voorzien, gezien haar persoonlijke omstandigheden en de huidige arbeidsmarkt. Het hof komt tot de conclusie dat de door de rechtbank vastgestelde alimentatie per 1 oktober 2013 niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven.

Daarom vernietigt het hof de bestreden beschikking en stelt de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud met ingang van 1 oktober 2013 op nihil. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en het hof wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af. Deze uitspraak is gedaan door de rechters Husson, Kamminga en Kleykamp-van der Ben, met mr. Evertsen als griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 maart 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 19 maart 2014
Zaaknummer : 200.137.104/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-533
Zaaknummer rechtbank : C/09/435667
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M. de Bluts te Zoetermeer,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. drs. J.J.A. Janssen te Wassenaar.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 8 november 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 9 augustus 2013 van de rechtbank Den Haag.
De vrouw heeft op 15 januari 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 5 december 2013 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 30 januari 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 13 februari 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 30 mei 2011 heeft de rechtbank ’s-Gravenhage de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts heeft de rechtbank, voor zover thans in hoger beroep van belang, bepaald dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren:
  • indien de inschrijving is gelegen voor 1 juli 2011 een bedrag van € 300,- per maand tot 1 juli 2011 en een bedrag van € 1.450,- per maand met ingang van 1 juli 2011;
  • indien deze datum is gelegen na 1 juli 2011 een bedrag van € 1.450,- per maand,
telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man – met wijziging van genoemde beschikking van 30 mei 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage – met ingang van een zodanige datum als het de rechtbank juist acht, de ten laste van de man aan de vrouw opgelegde onderhoudsbijdrage op nihil te stellen, dan wel op een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat vast dat de echtscheidingsbeschikking op 8 juli 2011 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook partneralimentatie.
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren dat de onderhoudsbijdrage op nihil wordt gesteld dan wel op een zodanige bijdrage en dat ook per een zodanige datum vast te stellen als het hof – alle omstandigheden in aanmerking nemende – juist acht.
3. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren althans de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de man af te wijzen.

Wijziging van omstandigheden

4.
De man stelt zich op het standpunt dat zich een aantal wijzigingen van omstandigheden heeft voorgedaan, dat een wijziging van de door de rechtbank vastgestelde partneralimentatie rechtvaardigt. Hij voert daartoe vooreerst aan dat van de vrouw verwacht mag worden dat zij geheel in haar eigen levensonderhoud voorziet. Bovendien is zijn draagkracht gewijzigd. Zijn inkomen is gedaald doordat hij sedert 4 november 2009 arbeidsongeschikt is en daarna tijdelijk elders te werk is gesteld. Sinds 1 oktober 2013 maakt de man bovendien gebruik maakt van de zogenaamd SBR-regeling, waardoor zijn inkomen (verder) is gedaald. Tot slot merkt de man op dat de omvangrijke schuldenpositie ten tijde van de echtscheiding en de betaling van rente en aflossing daarop ten tijde van de beschikking in 2011 niet is meegenomen bij de bepaling van zijn draagkracht, terwijl alleen de man op deze gemeenschappelijke schulden aflost.
5.
De vrouw is van mening dat geen sprake is van een gewijzigde omstandigheid, die tot een nadere of gewijzigde vaststelling van de hoogte van de partneralimentatie zou moeten leiden. Volgens de vrouw is in haar behoefte nauwelijks verandering opgetreden en biedt de arbeidsmarkt – gelet op haar gezondheid en leeftijd – weinig kansen. Dat de man onvoldoende draagkracht heeft om de vastgestelde partneralimentatie te voldoen, wordt door de vrouw betwist.
6.
Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 1:401 lid 1 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud bij latere uitspraak kan worden gewijzigd wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
7.
Naar het oordeel van het hof is sprake van een wijziging van omstandigheden. Deze is in ieder geval gelegen in de omstandigheid dat het inkomen van de man met ingang van 1 oktober 2013 is gedaald, omdat hij met ingang van die datum gebruik maakt van de SBR-regeling, een soort prepensioen. Dat de vrouw volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, acht het hof – gelet op haar persoonlijke omstandigheden – geen wijziging van omstandigheden. De vrouw heeft geen opleiding en in de branche waarin zij volgens de man prima zou kunnen werken, de winkelbranche, zal de vrouw in verband met de huidige crisis en haar leeftijd er vermoedelijk niet in slagen op korte termijn een werkkring te vinden waarmee zij in haar behoefte kan voorzien.

Ingangsdatum

8.
Gelet op het voorgaande zal het hof beoordelen in hoeverre de door de rechtbank in 2011 vastgestelde alimentatie per 1 oktober 2013 heeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven. Het hof acht het redelijk om de ingangsdatum van de wijziging van de alimentatie vast te stellen op de datum dat de man gebruik is gaan maken van de SBR-regeling, waardoor zijn inkomen aanzienlijk is gedaald. Het enkele feit dat de man het LBIO bij brief van 16 december 2011 heeft meegedeeld dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de partneralimentatie te voldoen, acht het hof onvoldoende om de ingangsdatum op een eerdere datum vast te stellen. Om proceseconomische redenen zal het hof eerst de draagkracht van de man bespreken.

Draagkracht man

Inkomen
9.
Het hof gaat voor de berekening van de draagkracht van de man uit van een inkomen van
€ 4.168,41,- bruto per maand (SBR-uitkering van € 3.995,- per maand, vermeerderd met een afbouwtoeslag van € 173,41 per maand), hetgeen blijkt uit de door de man overgelegde inkomensspecificatie van november 2013. Dit bedrag is exclusief een vakantietoeslag van 8%. Dat de man een hoger inkomen zou (kunnen) verkrijgen, naast de SBR-uitkering sprake is/zou kunnen zijn van een WIA-uitkering dan wel sprake is geweest van de betaling van een ontslagvergoeding van zijn werkgever Heineken, is door de man betwist en niet door de vrouw aangetoond. Verder houdt het hof rekening met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Daarnaast houdt het hof bij de berekening van de draagkracht van de man rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60.
Schulden
10.
De man voert in zijn draagkrachtberekening (productie 5 behorende hij het V-formulier van 5 december 2012) een bedrag van € 1.630,- per maand op in verband met een schuldenlast van in totaal € 78.062,- (zie productie 7 behorende bij het V-formulier van 5 december 2013). Volgens de man betreft het huwelijkse schulden (met opgelopen rente) en een aantal nieuwe schulden (zoals een advocaatschuld en een schuld aan een leasemaatschappij). Verder merkt de man op dat de vrouw geen huwelijkse schulden heeft betaald, terwijl zij daar net als hij wel toe verplicht is. De man heeft schulden waarvoor hij hoofdelijk aansprakelijk is daarom noodgedwongen gedeeltelijk moeten aflossen. Dit heeft volgens de man geleid tot het oplopen van (andere) schulden.
11.
De vrouw is – hoewel zij erkent dat een belangrijk deel van de schuldenlast staande het huwelijk is ontstaan – van mening dat de schulden die de man na de verbreking van de samenleving heeft laten ontstaan niet in haar nadeel kunnen worden opgevoerd. Indien de man meer uitgeeft dan mogelijk is in verhouding met zijn inkomen, is dat volgens de vrouw zijn verantwoordelijkheid. Daarnaast had een deel van de schuldenlast kunnen worden voorkomen door het nalaten van het (onnodig) aanschaffen van een auto van € 19.000,-. Ook de hoogte van de kosten van Advocatenkantoor Hoens en Souren van € 17.000,- acht de vrouw opmerkelijk.
12.
Het hof overweegt als volgt. Gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt als uitgangspunt dat op de draagkracht van de onderhoudsplichtige in beginsel al diens – ook de niet huwelijkse – schulden van invloed zijn. Ook is niet vereist dat op de schulden wordt afgelost. Het staat de rechter echter vrij om te bepalen in welke mate rekening dient te worden gehouden met de schuld. Het hof zal bij de berekening van de draagkracht van de man dan ook rekening houden met de door de gehele door de man opgevoerde schuldenlast van € 78.062,-. Vast staat dat het overgrote deel van de door de man opgevoerde schulden tijdens het huwelijk van partijen zijn ontstaan, zo blijkt uit de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 7 juni 2012, en ook de vrouw ingevolge die beschikking de helft van de huwelijkse schulden voor haar rekening dient te nemen. Vast staat ook dat de vrouw dit niet heeft gedaan en het derhalve de man is die de rente en aflossing op alle huwelijkse schulden heeft voldaan. Het hof zal in dit geval rekening houden met de (betaling van rente en aflossing op de) gehele schuldenlast. De betaling van rente en aflossing van deze schulden wordt immers feitelijk slechts door de man voldaan. De man heeft weliswaar in theorie een regresrecht op de vrouw voor de helft van het door hem betaalde, maar in de praktijk is dit regresrecht van de man – gelet op het inkomen van de vrouw – volkomen illusoir. Dit leidt er toe dat in verband met de betaling van rente en aflossing bij de berekening van de draagkracht rekening zal worden gehouden met een bedrag van € 1.630,- per maand.
Overige lasten
13
Tot slot houdt het hof bij de berekening van de draagkracht van de man rekening met de volgende – niet betwiste – lasten: een premie ziektekostenverzekering van € 123,- per maand, een eigen risico van € 29,17 per maand en een huur van € 614,- per maand. Dat de man samenwoont en zijn woonkosten kan delen met een nieuwe partner, zoals de vrouw stelt, is niet gebleken.
14.
Uit het voorgaande volgt dat de draagkracht van de man per 1 oktober 2013 geen alimentatie voor de vrouw toelaat. De bestreden uitspraak zal derhalve worden vernietigd.
15.
Hetgeen overigens door partijen is aangevoerd behoeft geen bespreking meer, nu dit niet leidt tot een ander oordeel.
16.
Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
stelt – met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 30 mei 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage – de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud met ingang van 1 oktober 2013 op nihil;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Kamminga, Kleykamp-van der Ben, bijgestaan door mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 maart 2014.