ECLI:NL:GHDHA:2014:948

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2014
Publicatiedatum
20 maart 2014
Zaaknummer
200.111.617/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Kamminga
  • A. Husson
  • J. Punselie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarige na mislukte mediation tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, en de man, verweerder in hoger beroep, zijn ouders van de minderjarige. De procedure is gestart na een mislukte mediation, waarbij de moeder verzocht om een nieuwe mondelinge behandeling. Het hof heeft in eerdere tussenbeschikkingen de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader vastgesteld en partijen de gelegenheid gegeven om onder begeleiding van een mediator tot een heroriëntatie op het ouderschap te komen. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 januari 2014 is gebleken dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is en dat de minderjarige onder behandeling staat vanwege trauma's die hij heeft opgelopen door de situatie tussen de ouders. Beide ouders hebben ter zitting aangegeven open te staan voor een ondertoezichtstelling, wat het hof heeft meegenomen in zijn overwegingen. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige in een situatie verkeert waarin zijn zedelijke of geestelijke belangen ernstig worden bedreigd. Daarom heeft het hof besloten de minderjarige voor de duur van een jaar onder toezicht te stellen van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden. Tevens is de huidige zorgregeling tussen de moeder en de minderjarige gecontinueerd in afwachting van een nieuwe regeling die mogelijk door Bureau Jeugdzorg zal worden vastgesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de bestreden beschikking is bekrachtigd voor zover deze aan het oordeel van het hof is onderworpen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 12 februari 2014
Zaaknummer : 200.111.617/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-3746 & FA RK 11-9128
Zaaknummer rechtbank : 394263 & 407757
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. G.A. Nandoe Tewarie te Zoetermeer,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. H. Dreesmann-Bruijntjes te Den Haag.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Voor het procesverloop in hoger beroep verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van 20 februari 2013, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd. Bij deze tussenbeschikking is de bestreden beschikking bekrachtigd voor zover daarbij is bepaald dat de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige), de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vader. Iedere verdere beslissing is aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen om onder begeleiding van een mediator te komen tot een heroriëntatie op het ouderschap na echtscheiding en zo ook te komen tot een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot de minderjarige.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 8 augustus 2013 een V-formulier waarin zij het hof bericht dat de mediation is mislukt. De moeder verzoekt om een nieuwe mondelinge behandeling.
van de zijde van de vader:
- op 23 december 2013 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De mondelinge behandeling is op 9 januari 2014 voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de vader heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is thans nog de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling).
2.
Ter zitting heeft de moeder gesteld dat de mediation is mislukt en dat partijen nog geen stap verder zijn gekomen voor wat betreft de relatie tussen de ouders onderling alsmede de uitbreiding van het contact tussen de moeder en de minderjarige. De moeder speelt tot haar verdriet een zeer beperkte rol in het leven en de opvoeding van de minderjarige en zou het contact graag uitbreiden. De moeder staat open voor hulpverlening voor de minderjarige.
3.
De vader heeft ter zitting gesteld dat de mediation niet tot een heroriëntatie op het ouderschap heeft geleid en dat de relatie tussen de ouders nog immer gespannen is. De vader stelt dat de moeder haar eigen problematiek niet erkent, waardoor zij niet in staat is de minderjarige hiertegen te beschermen. De minderjarige kampt met een trauma als gevolg van de mishandeling door de moeder en heeft traumabehandeling nodig. De vader stelt dat het hem zonder hulp van buitenaf niet lukt het contact met de moeder te verbeteren en op deze wijze ook de situatie voor de minderjarige te verbeteren.
4.
Het hof overweegt als volgt. Ter zitting is duidelijk geworden dat het niet gaat met de minderjarige zoals het zou moeten gaan. De minderjarige is onder behandeling geweest bij de Boomhut. Daar is vastgesteld dat bij de minderjarige spanning aanwezig is als gevolg van de nare ervaringen uit het verleden. Door de Boomhut wordt geadviseerd de minderjarige een traumabehandeling te laten ondergaan. Tevens is door de Boomhut opgemerkt dat de minderjarige last ondervindt van de verstoorde communicatie tussen de ouders. Het hof stelt vast dat ter zitting is gebleken dat de ouders de afgelopen jaren niet in staat zijn geweest de onderlinge communicatie te verbeteren en gezamenlijk een constructieve invulling aan het ouderschap na echtscheiding te geven op een wijze zodat de minderjarige daar van kan profiteren. Door de ouders is ter zitting aangegeven, hetgeen door het hof wordt onderkend, dat zij niet in staat zijn zonder hulp van buitenaf verbetering hierin te brengen.
5.
Partijen hebben ter zitting uitgesproken open te staan voor een ondertoezichtstelling om op deze wijze te proberen onder begeleiding van een gezinsvoogd de situatie ten behoeve van de minderjarige te verbeteren. Ter zitting is door de ouders een gezamenlijk verzoek gedaan de minderjarige onder toezicht te stellen. Ondanks dat het verzoek mondeling en voor het eerst in hoger beroep is gedaan, verklaart het hof partijen ontvankelijk, nu dit verzoek de uitdrukkelijke instemming van beide partijen geniet en het belang van de minderjarige naar het oordeel van het hof ten zeerste gediend is met een spoedige beslissing hieromtrent.
6.
Gelet op de door partijen overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling aanwezig zijn. De minderjarige groeit zodanig op dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald en, naar is te voorzien, zullen falen. Het hof zal de minderjarige onder toezicht stellen voor de duur van een jaar.
7.
Ter zake van de zorgregeling overweegt het hof als volgt. Conform het verzoek van partijen ter zitting zal de huidige zorgregeling tussen de moeder en de minderjarige worden gecontinueerd in afwachting van een in het kader van de ondertoezichtstelling mogelijk door Bureau Jeugdzorg andere vast te stellen regeling. In dit kader is met partijen gesproken over de mogelijkheid van het begeleiden van de omgang door het omgangshuis.
8.
Ter zitting is door partijen aan het hof verzocht gedurende de ondertoezichtstelling de zaak aan zich te houden. Het hof overweegt dat, gelet op de ondertoezichtstelling van de minderjarige en de rol die de gezinsvoogd zal gaan spelen bij het vormgeven van een zorgregeling en de instrumenten die de ondertoezichtstelling hiertoe biedt, voor het hof geen aanleiding bestaat de zaak aan te houden.
9.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
stelt de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] van 12 februari 2014 tot 12 februari 2015 onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg;
bepaalt dat de griffier van het hof binnen een week na heden een afschrift van deze beschikking aan genoemde Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden zal doen toekomen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Husson en Punselie bijgestaan door mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 februari 2014.