ECLI:NL:GHDHA:2014:952

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
20 maart 2014
Zaaknummer
200.140.333/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. Lückers
  • F. Fockema Andreae-Hartsuiker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de noodzaak van gesloten jeugdzorg voor een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de plaatsing van een minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. De minderjarige, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. G.M. van der Ent, had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, waarin een machtiging tot plaatsing was verleend. De minderjarige verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen, omdat hij van mening was dat er geen ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen waren die zijn ontwikkeling belemmerden. Hij stelde dat de gesloten plaatsing voortkwam uit een verstoorde werkrelatie met zijn voogd en de tijdelijke afwezigheid van zijn moeder in het buitenland. De minderjarige gaf aan open te staan voor ambulante hulpverlening en dat hij een 16+ coach had aangesteld voor begeleiding na zijn verblijf in gesloten jeugdzorg.

Jeugdzorg, vertegenwoordigd door mevrouw A.W. Cullens, verweerde zich tegen het verzoek van de minderjarige en stelde dat er wel degelijk sprake was van zelfbepalend gedrag en zorgen over middelengebruik. Jeugdzorg benadrukte dat de minderjarige in de gesloten instelling behandeling kreeg gericht op gedragsverandering en dat hij een positieve ontwikkeling doormaakte. De moeder van de minderjarige steunde de thuisplaatsing, maar erkende dat er eerder ingegrepen had moeten worden.

Het hof overwoog dat de wettelijke voorwaarden voor een machtiging tot opneming in gesloten jeugdzorg waren vervuld, gezien de ernstige zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof concludeerde dat het noodzakelijk was dat de minderjarige de behandeling binnen de gesloten jeugdzorg afmaakte om zijn positieve ontwikkeling te bestendigen. De bestreden beschikking werd bekrachtigd, waarmee de plaatsing van de minderjarige in de gesloten jeugdzorg werd gehandhaafd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 19 maart 2014
Zaaknummer : 200.140.333/01
Rekestnummer rechtbank : JERK 13-3945
Zaaknummer rechtbank : C/10/438968
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de minderjarige,
advocaat mr. G.M. van der Ent te Rotterdam,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- [de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De minderjarige is op 15 januari 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
16 december 2013 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 17 februari 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof is voorts van de zijde van de minderjarige op 6 februari 2014 een brief van
5 februari 2014 met bijlage ingekomen.
De raad heeft bij brief van 29 januari 2014 laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 26 februari 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
 de minderjarige, bijgestaan door zijn advocaat;
 de moeder, bijgestaan door haar begeleider [begeleider];
 mevrouw A.W. Cullens namens Jeugdzorg.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – voor zover in hoger beroep in geschil – met ingang van 16 december 2013 een nieuwe machtiging verleend om de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven tot 30 maart 2014.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Vast staat dat de stichting is belast met de voogdij over de na te noemen minderjarige.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de machtiging tot plaatsing van de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor de periode van 16 december 2013 tot 30 maart 2014.
2.
De minderjarige verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het beroep gegrond te verklaren en om de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover in deze beschikking de verlenging is verleend tot 30 maart 2014 en zo mogelijk alsnog te bepalen dat de gesloten plaatsing binnen jeugdzorg ten aanzien van de minderjarige direct wordt opgeheven, dan wel de termijn daarvan wordt bekort.
3.
Jeugdzorg verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de beschikking af te wijzen.
4.
De minderjarige stelt dat er niet dan wel onvoldoende sprake is van opgroei- en/of opvoedingsproblemen, die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. De minderjarige voert aan dat niet het door Jeugdzorg genoemde zelfbepalende gedrag de reden is van de gesloten plaatsing, maar dat de gesloten plaatsing te wijten is aan de verstoorde werkrelatie met zijn voogd. Tevens was de gesloten plaatsing ingegeven door de tijdelijke afwezigheid van de moeder in het buitenland. Gezien het feit dat moeder weer is teruggekeerd in Nederland, er sprake is van een veilige thuissituatie en de band tussen moeder en de minderjarige goed is, bestaat er geen noodzaak de gesloten plaatsing te laten voortduren, aldus de minderjarige. De minderjarige staat open voor hulpverlening in een ambulant en/of vrijwillig kader. Ter zitting heeft de minderjarige verklaard dat er een 16+ coach is aangesteld, die hem ook na zijn verblijf in gesloten jeugdzorg zal begeleiden en met wie hij op zoek zal gaan naar een zinvolle dagbesteding. De minderjarige ervaart zijn verblijf in de gesloten inrichting als pure vrijheidsbeneming, omdat er geen adequate, op zijn persoon gerichte, behandeling plaatsvindt.. Bovendien kan hij binnen de instelling niet werken of een opleiding naar keuze volgen. De minderjarige verzoekt daarom de gesloten plaatsing zo snel mogelijk te beëindigen en over te gaan tot thuisplaatsing met inzet van passende ambulante hulpverlening.
5.
Jeugdzorg verweert zich daartegen als volgt. Jeugdzorg stelt dat er wel degelijk sprake is van zelfbepalend gedrag bij de minderjarige. Dit blijkt uit het feit dat de minderjarige geruime tijd geen onderwijs heeft gevolgd en hij ook tijdens de gesloten plaatsing onderwijs heeft geweigerd. De minderjarige heeft duidelijk moeite met autoriteit. Zo laat de minderjarige zich niet aansturen door de moeder en heeft hij zich ook niet gehouden aan de afspraken met Bureau Jeugdzorg, STEK en de MDFT therapeut. Bovendien zijn er zorgen over het middelengebruik van de minderjarige. Binnen de gesloten instelling krijgt de minderjarige behandeling geboden, gericht op gedragsverandering. Er wordt gewerkt met de Youturn methodiek. Deze methodiek is erop gericht de minderjarige sociale competenties en vaardigheden aan te leren en moreel besef en verantwoordelijk gedrag te ontwikkelen. Ter zitting heeft Jeugdzorg verklaard dat de minderjarige een positieve ontwikkeling doormaakt in ‘De Vaart’. De minderjarige kan zich beter uiten en is wat rustiger geworden. Hoewel er wordt gewerkt aan een thuisplaatsing is het, gelet op de lange hulpverleningsgeschiedenis en de leeftijd van de minderjarige, noodzakelijk dat het huidige traject bij ‘De Vaart’ wordt afgemaakt.
6.
De moeder heeft ter zitting verklaard dat zij het betreurt dat Jeugdzorg niet eerder heeft ingegrepen, maar dat zij positief gestemd is over de thuisplaatsing van de minderjarige. De moeder heeft een persoonlijk begeleider, die bij haar in huis woont. Deze begeleider heeft ter zitting verklaard dat hij een positieve bijdrage zou kunnen leveren aan de opvoeding van de minderjarige.
7.
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 29b lid 3 van de Wet op de Jeugdzorg wordt een machtiging tot opneming van een minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, ongeacht zijn instemming daarmee, slechts verleend indien de minderjarige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
8.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat er ernstige zorgen waren ten aanzien van de ontwikkeling van de minderjarige, voordat hij in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg werd geplaatst. Zo had de minderjarige geen zinvolle dagbesteding. De minderjarige volgde al langere tijd geen onderwijs meer en zijn stage bij Snowworld was vroegtijdig beëindigd, omdat hij had geprobeerd geld te stelen uit de portemonnee van een klant. Daarnaast waren er zorgen over het cannabisgebruik van de minderjarige en onderhield de minderjarige contacten met jongeren, die zich vermoedelijk in het criminele circuit begeven. De moeder was niet in staat de minderjarige aan te sturen. Bovendien verbleef de moeder ten tijde van de uithuisplaatsing voor een aantal weken in [buitenland], zodat er geen toezicht was in de thuissituatie. Het hof is gebleken dat de minderjarige sinds zijn verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. De minderjarige lijkt te profiteren van de rust en begrenzing die hem binnen de instelling worden geboden. Het hof is echter van oordeel dat het voor het bestendigen van deze positieve ontwikkeling noodzakelijk is, dat de minderjarige de behandeling binnen ‘De Vaart’ afmaakt, zodat de komende tijd kan worden toegewerkt naar een thuisplaatsing en de nodige ambulante hulpverlening kan worden opgestart.
10.
Gelet op het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat aan de wettelijke voorwaarden voor een plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg wordt voldaan. Het vorenstaande brengt mee dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
11.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Lückers en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Schapendonk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 maart 2014.