ECLI:NL:GHDHA:2014:953

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
21 maart 2014
Zaaknummer
200.082.000/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stollenwerck
  • A. Labohm
  • J. Kamminga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een uiterste wilsbeschikking in erfrechtelijke geschil tussen broer en zus

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, betreft het een erfrechtelijk geschil tussen een zoon en een dochter na het overlijden van hun vader. De vader overleed in 2002 en had in zijn testament van 15 februari 2000 zowel de zoon als de dochter benoemd tot erfgenamen. Echter, in het testament werd voor de zoon bepaald dat zijn erfdeel beperkt was tot zijn legitieme portie. Dit leidde tot een geschil over de omvang van het erfdeel van de zoon, die in hoger beroep ging tegen eerdere vonnissen van de rechtbank.

De zoon vorderde dat het hof de eerdere uitspraken zou vernietigen en hem alsnog zijn vorderingen zou toewijzen. De dochter daarentegen voerde in incidenteel appel aan dat de grieven van de zoon ongegrond waren en vroeg het hof om de eerdere vonnissen te bekrachtigen. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de rechtbank waren vastgesteld en heeft de juridische vraag beantwoord of de zoon recht had op een erfdeel dat verder ging dan zijn legitieme portie.

Het hof oordeelde dat de zoon inderdaad als erfgenaam was benoemd, maar dat zijn erfdeel beperkt was tot 1/3 van de nalatenschap. Dit was in overeenstemming met de oude wetgeving, aangezien de vader was overleden voor de inwerkingtreding van het nieuwe erfrecht. Het hof concludeerde dat er een boedelbeschrijving noodzakelijk was om de exacte waarde van het erfdeel van de zoon vast te stellen. Tevens werd een comparitie van partijen gelast om de benodigde informatie te verkrijgen voor de berekeningen die gemaakt moesten worden.

De beslissing van het hof was dat er een comparitie van partijen zou plaatsvinden op 4 maart 2014, waarbij het hof met partijen zou bespreken welke gegevens aan het hof moesten worden verstrekt. Het hof hield iedere verdere beslissing aan, en benoemde mr. Stollenwerck tot raadsheer-commissaris.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Sector Civiel
Zaaknummer : 200.082.000/01
Zaak-/ rolnummer rechtbank : 276488/ HA ZA 06-3753

arrest van 21 januari 2014

inzake
[de zoon],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna ook te noemen: de zoon,
advocaat: mr. A.M.C. Marius-Van Eeghen te Den Haag,
tegen
[de dochter],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal appel, appellante in incidenteel appel,
hierna ook te noemen: de dochter,
advocaat: mr. L.E. Leunissen te Den Haag.

Het geding

1.
Bij exploot van 25 januari 2011 is de zoon in hoger beroep gekomen van het tussenvonnis in verzet op 8 april 2009 en het eindvonnis in verzet op 27 oktober 2011 van de rechtbank
‘s-Gravenhage tussen de partijen gewezen.
2.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen daaromtrent in de bestreden vonnissen is vermeld.
3.
De zoon heeft eerst op 12 juni 2012 een memorie van grieven genomen. Daarin heeft hij 22 grieven geformuleerd onder overlegging van zeven producties.
4.
De zoon vordert dat het het hof behage, voor zo ver mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij arrest:
a. de bestreden uitspraken te vernietigen en aan de zoon hetgeen door hem in de procedure in eerste aanleg is gevorderd alsnog toe te wijzen;
b. de dochter te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede die behorende bij de rechtbankprocedure het salaris van zijn advocaat (en in de rechtbankfase de procureur) daaronder begrepen.
5.
Bij memorie van antwoord tevens memorie van grieven in het incidenteel appel heeft de dochter, onder overlegging van vijf producties, de grieven bestreden. In incidenteel appel heeft de dochter vier grieven tegen eerdergenoemde vonnissen van de rechtbank aangevoerd.
6.
De dochter vordert dat het het hof moge behagen om:
A) In principaal appel:
Alle door de zoon in principaal appel aangevoerde grieven ongegrond te verklaren en het bestreden tussen - en eindvonnis te bekrachtigen voor zover daartegen geen incidenteel appel is ingesteld.
B) In incidenteel appel:
Het tussen - en eindvonnis te vernietigen en alsnog bij arrest, onder verbetering van gronden, de zoon in zijn vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren althans hem deze als zijnde ongegrond en onbewezen te ontzeggen.
C) In principaal en incidenteel appel;
De zoon te veroordelen in de kosten van beide instanties, de beslagkosten daaronder begrepen.
7.
De zoon heeft nadien een memorie van antwoord tevens akte uitlating producties genomen. Daarin wordt geconcludeerd dat het het hof behage, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij arrest:
A) In appel
a. akte verzoekend van de reactie van de zoon op de producties 28 t/m 32 namens de dochter;
b. voor het overige tot persistit!
B) In incidenteel appel:C) de dochter in het namens haar ingestelde incidenteel appel niet ontvankelijk te verklaren, althans het dienaangaande namens haar gevorderde te ontzeggen;
D) de dochter te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede die behorende bij de rechtbankprocedure, het salaris van zijn advocaat (en in de rechtbankfase de procureur) daaronder begrepen.
8.
De dochter heeft vervolgens nog een akte uitlating producties genomen.
9.
Tot slot hebben beide partijen het procesdossier gefourneerd en arrest gevraagd.

Beoordeling in hoger beroep

10.
Het hof gaat uit van de feiten zoals die door de rechtbank in r.o. 2 van het bestreden vonnis van 8 april 2009 zijn vastgesteld, voor zover de grieven zich daartegen niet richten.
11.
Het gaat in deze zaak in hoger beroep om het volgende:
- de moeder van partijen is overleden op [in] 1998;
- de vader van partijen is overleden op [in] 2002;
- in het testament van de vader van 15 februari 2000 zijn in artikel 3 de zoon en de dochter tot erfgenamen benoemd;
- voor wat betreft de zoon is in het testament van de vader in artikel 3.2 bepaald:
“Voor wat mijn zoon als erfgenaam betreft stel ik hem in de legitieme en bepaal ik dat het alsdan vrijvallende deel, als erfgenaam, zal worden verkregen door mijn dochter”;
- het geschil tussen partijen spitst zich toe op de omvang van het erfdeel van de zoon.

Uitgangspunten hof

12.
In zijn door zijn overlijden onherroepelijk geworden testament heeft de vader zijn zoon met zoveel woorden benoemd tot zijn erfgenaam en hem vervolgens als erfgenaam in de legitieme gesteld. Naar het oordeel van het hof moet die uiterste wilsbeschikking zo worden uitgelegd dat de zoon tot erfgenaam is benoemd maar dat zijn erfdeel is beperkt tot zijn legitieme portie. Omdat vader is overleden voor de inwerkingtreding op 1 januari 2003 van het nieuwe erfrecht is ingevolge het overgangsrecht de regeling van art. 960 e.v. oud BW van toepassing en dient het erfdeel van de zoon te worden berekend aan de hand van art. 961 BW (oud). Zijn erfdeel bedraagt 2/3 x ½ = 1/3. Anders dan waarvan de rechtbank is uitgaan is de zoon erfgenaam en heeft hij alszodanig recht op goederen in natura. Zijn erfdeel is echter beperkt tot 1/3 gedeelte van de nalatenschap. Daarnaast heeft hij – evenals zijn zus - mogelijk een vordering op de nalatenschap van zijn vader uit hoofde van de door de moeder gemaakte ouderlijke boedelverdeling.
Het principaal en incidenteel beroep
13.
Het hof verstaat (een deel van) de grieven aldus, dat de zoon zijn 1/3 erfdeel wenst te ontvangen als erfgenaam en voor zover hij daarbij tekort komt op zijn legitieme portie, doet hij een beroep op zijn legitieme. Daarbij stelt hij zich op het standpunt dat daarbij op de voet van art. 968 BW (oud) diverse giften aan zijn zus in aanmerking moeten worden genomen. De legitieme portie van de zoon dient te worden bepaald aan de hand van artikel 4:968 BW (oud). Dit brengt mee dat allereerst de activa van de nalatenschap moeten worden vermeerderd met eventuele giften die vader tijdens zijn leven heeft gedaan. Het saldo daarvan wordt dan verminderd met de passiva van de nalatenschap. Dit saldo wordt vervolgens vermeerderd met de giften gedaan door de vader tijdens zijn leven. Een derde deel van de uitkomst van die berekening wordt tenslotte verminderd met hetgeen de zoon – zelfs met vrijstelling van inbreng – reeds van de vader heeft ontvangen. Dat is dan de omvang van de legitieme portie van de zoon.
14.
Het vorenstaande brengt mee dat eerst zal moeten worden bepaald wat de waarde van het erfdeel van de zoon is en vervolgens hoeveel zijn legitieme portie bedraagt om te kunnen vaststellen of zijn aanvullend beroep op de legitieme portie slaagt en zo ja voor welk bedrag. Er zal derhalve een boedelbeschrijving moeten komen - de zoon had als erfgenaam ook zelf op de voet van art. 672 Rv een bevel tot beschrijving kunnen verzoeken.- en een berekening van de legitimaire massa. De grieven van de zoon die erop neer komen dat hij ten onrechte niet als erfgenaam heeft deelgenomen aan de verdeling van de nalatenschap van de vader slagen. Hetzelfde geldt voor het verwijt van de zoon dat hij ten onrechte geen aandeel zou hebben gehad in waarde mutaties van nalatenschapsgoederen na het overlijden van de vader.
15.
In de procesdossiers ontbreken diverse gegevens om de onder 5 hiervoor omschreven berekeningen te kunnen maken. Het hof zal daarom een comparitie van partijen gelasten bij gelegenheid waarvan het hof met partijen zal bespreken welke gegevens aan het hof dienen te worden verstrekt. Daarbij zal ook de mogelijkheid van de benoeming van een deskundige (een notaris) aan de orde worden gesteld voor het opmaken van een boedelbeschrijving.
7
In dit verband merkt het hof al op dat uit niets blijkt dat de dochter executeur van de nalatenschap van de vader is en het hof ziet ook anderszins geen enkel aanknopingspunt waarom het uitsluitend aan de dochter was of is zulk een beschrijving te doen opmaken.

De beslissing

Het hof:
bepaalt een comparitie van partijen tot het verstrekken van inlichtingen op 4 maart 2014 om 9.30 uur in een der zalen van het paleis van justitie te Den Haag, indien één der partijen verhinderd is verzoekt het hof binnen veertien dagen na datum van dit arrest de verhinderdata op te geven voor de maanden maart en april, alsdan zal een nadere datum worden bepaald voor de te houden comparitie.
  • benoemt tot raadsheer-commissaris mr. Stollenwerck lid van dit hof;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Stollenwerck, Labohm, en Kamminga en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 januari 2014 in aanwezigheid van de griffier.