Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 21 januari 2014
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
Algemeen
- de man binnen een maand na betekening van dit vonnis volledig inzicht verschaft in de financiële ontwikkeling van het vermogen van oma in de periode van 2 juli 2003 tot en met 4 juli 2008 en van haar nalatenschap in de periode van 4 juli 2008 tot en met 2008;
- wanneer de man hiermee geheel of gedeeltelijk in gebreke mocht blijven, hij daartoe kan worden genoodzaakt door inbeslagneming en verkoop van zijn goederen tot een bedrag van € 138.971,61 en door middel van lijfsdwang, alsmede dat hij een dwangsom verbeurt van € 1.000,- voor elke dag dan wel elk dagdeel dat hij hiermee in gebreke is, tot een maximum van € 25.000,-.
- tot betaling aan de nalatenschap van oma van een zodanige som als blijkens het door hem cq een door hem ingeschakelde accountant op te maken financiële overzicht zal blijken toe te komen, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119-120 BW, vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- in de proceskosten, tot aan de uitspraak aan de zijde van de eisers bepaald op € 360,04 aan verschotten en op € 4.973,50 aan salaris voor de advocaat;
- in de betaling van de nakosten van € 131,- zonder betekening, dan wel € 199,- in geval van betekening, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en - indien voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf voornoemde termijn.
Het geschil
Rekening en verantwoording
“niet (goed) meer in staat haar eigen wil te bepalen en derhalve niet compos mentis”. Tevens was zij volgens de erfgenamen slecht ter been en leidde zij een teruggetrokken leven. De man heeft een en ander gemotiveerd betwist.
Subsidiaire vorderingen
- de man, die jarenlang de financiën van oma heeft beheerd, wist of behoorde te weten dat het vermogen van oma bezwaard vermogen betrof, waarover administratie gevoerd diende te worden en waarvan de echtgenote van de man bij testament uitdrukkelijk was uitgesloten. Desondanks heeft de man deze gelden voor eigen doeleinden gebruikt en/of geprofiteerd van deze gelden, hetgeen in strijd is met de maatschappelijke betamelijkheid casu quo zorgvuldigheid;
- de man en zijn echtgenote hebben op onrechtmatige wijze gebruik gemaakt van de betaalpas van oma en hebben zich gelden toegeëigend en het bezwaard vermogen opgesoupeerd waardoor de erfgenamen schade hebben geleden. De man is naast zijn echtgenote hoofdelijk aansprakelijk voor die schade.
- de man heeft willens en wetens gebruik gemaakt van de zwakke gezondheid en goedgelovigheid van oma en haar vermogen misbruikt;
- na het overlijden van zijn echtgenote heeft de man nog gelden opgenomen van de rekening van oma.
‘verantwoording uitgaven periode mei-juni 2008’overgelegd, bijna uitsluitend bestaande uit kopieën van pinbonnen met daaronder een handgeschreven aantekening waaraan de opgenomen gelden volgens de man zijn besteed. Uit deze productie blijkt dat met de pas met nummer 008 van de rekening van oma:
- op 16 mei 2008 te Benthuizen € 250,- is opgenomen
- op 27 mei 2008 te Bleiswijk € 150,- is opgenomen
- op 2 juni 2008 te Bleiswijk € 250,- is opgenomen
- op 10 juni 2008 te Bleiswijk €150,- is opgenomen
- op 29 juni 2008 te Zoetermeer € 500,- is opgenomen.
‘Rapport van bevindingen m.b.t. het vermogen van mevrouw[naam]’overgelegd. Uit bijlage 3 van dit rapport (dagboek 1 Rabobank , jaar 2008, blad 3 van 4) blijkt dat op 26 mei 2008 een overboeking van de spaarrekening van oma naar haar lopende rekening heeft plaatsgevonden en dat op 27 juni 2008 - dus vlak vóór het overlijden van oma - een bedrag van € 5.000,- van de lopende rekening van oma naar de rekening van de man is overgeboekt. De daarmee corresponderende en door oma ondertekende betalingsopdracht is kennelijk als productie 8 bij de inleidende dagvaarding van de erfgenamen overgelegd. De man verwijst ook naar deze productie. De hiervoor omschreven gang van zaken strookt naar het oordeel van het hof met de stelling van de man dat het bedrag van € 5.000,- was bedoeld voor de te verwachten kosten van de begrafenis van oma. De erfgenamen hebben dit onvoldoende betwist.