ECLI:NL:GHDHA:2014:954

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
21 maart 2014
Zaaknummer
200.117.329
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stille
  • A. van Nievelt
  • H. Husson
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking in het beheer van bezwaard vermogen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een man en de erfgenamen van zijn overleden schoonmoeder, die een bezwaard vermogen had. De man was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin hij was veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording over het beheer van het vermogen van zijn schoonmoeder. De rechtbank had geoordeeld dat de man, die als gevolmachtigde van zijn schoonmoeder had gefungeerd, gehouden was om inzicht te geven in de financiële situatie van het vermogen van zijn schoonmoeder over een bepaalde periode. De erfgenamen stelden dat de man onrechtmatig had gehandeld door gelden van het bezwaarde vermogen voor eigen doeleinden te gebruiken en dat hij zich ongerechtvaardigd had verrijkt ten koste van de erfgenamen.

Het hof heeft vastgesteld dat de man niet gehouden was tot het afleggen van rekening en verantwoording, omdat de volmacht die aan zijn echtgenote was verleend rechtsgeldig was en er geen bewijs was dat de man onrechtmatig had gehandeld. Het hof oordeelde dat de man, na het overlijden van zijn echtgenote, onrechtmatig geld had opgenomen van de rekening van zijn schoonmoeder, wat leidde tot schade voor de erfgenamen. Het hof heeft de man veroordeeld tot schadevergoeding aan de erfgenamen voor een totaalbedrag van € 2.950,- wegens onrechtmatige daad en tot € 993,79 wegens ongerechtvaardigde verrijking. De vordering tot opheffing van het beslag op de woning van de man werd afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.117.329/01
Zaak- rolnummer rechtbank : 355881/HA ZA 10-1779

arrest van 21 januari 2014

inzake
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. L.A.M.J. Pütz te Utrecht,
tegen
[erfgenaam 1],
wonende te [woonplaats], en
[erfgenaam 2],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
hierna te noemen: de erfgenamen,
advocaat: mr. L. Bosch te Hoorn.

Het geding

Bij twee exploten van 31 oktober 2012 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis door de rechtbank Rotterdam op 8 augustus 2012 tussen de erfgenamen als eisers en de man als gedaagde gewezen, hierna: het bestreden vonnis.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij memorie van grieven (met een productie) heeft de man acht grieven aangevoerd.
Bij memorie van antwoord hebben de erfgenamen de grieven bestreden.
Partijen hebben hun procesdossiers aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1.
Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten. In aanvulling op die feiten stelt het hof vast dat de privérekening van mevrouw[naam] (hierna ook: oma) op 28 augustus 2002 is omgezet in een gezamenlijke rekening (hierna ook: en/of rekening) met haar dochter, de inmiddels overleden echtgenote van de man. Voorts stelt het hof vast dat op 2 juli 2003 door oma aan de echtgenote van de man volmacht is verleend te beschikken over de tegoeden op de spaarrekening van oma. Met deze tegoeden werd de en/of rekening gevoed.
2.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank bepaald dat:
  • de man binnen een maand na betekening van dit vonnis volledig inzicht verschaft in de financiële ontwikkeling van het vermogen van oma in de periode van 2 juli 2003 tot en met 4 juli 2008 en van haar nalatenschap in de periode van 4 juli 2008 tot en met 2008;
  • wanneer de man hiermee geheel of gedeeltelijk in gebreke mocht blijven, hij daartoe kan worden genoodzaakt door inbeslagneming en verkoop van zijn goederen tot een bedrag van € 138.971,61 en door middel van lijfsdwang, alsmede dat hij een dwangsom verbeurt van € 1.000,- voor elke dag dan wel elk dagdeel dat hij hiermee in gebreke is, tot een maximum van € 25.000,-.
Voorts is de man veroordeeld:
  • tot betaling aan de nalatenschap van oma van een zodanige som als blijkens het door hem cq een door hem ingeschakelde accountant op te maken financiële overzicht zal blijken toe te komen, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119-120 BW, vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
  • in de proceskosten, tot aan de uitspraak aan de zijde van de eisers bepaald op € 360,04 aan verschotten en op € 4.973,50 aan salaris voor de advocaat;
  • in de betaling van de nakosten van € 131,- zonder betekening, dan wel € 199,- in geval van betekening, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en - indien voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf voornoemde termijn.
Het vonnis is in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.
De man vordert: dat het hof in appel bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van de erfgenamen die in de procedure in prima zijn toegewezen alsnog zal afwijzen en de vordering van de man in reconventie in prima alsnog zal toewijzen, met veroordeling van de erfgenamen in de kosten van beide instanties te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
De vordering van de man in reconventie in eerste aanleg luidt als volgt:
dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de erfgenamen zal veroordelen om het door hen op de onroerende zaak staande en gelegen te [plaatsnaam en adres] gelegde beslag binnen acht dagen na datum van het door de rechtbank te wijzen vonnis op te heffen en zal bepalen dat de erfgenamen hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd een dwangsom zullen verbeuren van € 1.000,- voor iedere dag dat zij niet volledig aan deze veroordeling zullen hebben voldaan met veroordeling van de erfgenamen in de kosten van deze procedure.
4.
De erfgenamen hebben in dit hoger beroep geconcludeerd: dat het hof bij vonnis - het hof begrijpt: bij arrest - , voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering, althans hem deze te ontzeggen en het vonnis in eerste aanleg zal bekrachtigen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure in beide instanties.

Het geschil

5.
In geschil is of de man jegens de erfgenamen gehouden is rekening en verantwoording af te leggen ter zake van het beheer van het vermogen van oma, hoofdzakelijk bestaande uit fideï commissair vermogen (hierna ook: bezwaard vermogen). De erfgenamen zijn opvolgend verwachters van voormeld bezwaard vermogen - dat oma destijds krachtens een erfstelling met fideï commis de residuo heeft verkregen - en tevens de enige erfgenamen in de nalatenschap van oma. Voorts is in geschil of de man dan wel zijn vóór oma overleden echtgenote jegens de erfgenamen onrechtmatig heeft gehandeld, dan wel ten koste van de erfgenamen ongerechtvaardigd is verrijkt.
6.
Het hof zal de grieven van de man hierna gezamenlijk bespreken.

Rekening en verantwoording

7.
De man is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat hij ter zake van het vermogen van oma rekening en verantwoording dient af te leggen aan de erfgenamen, omdat hij, dan wel zijn echtgenote, enigerlei bemoeienis met de financiën van oma hebben gehad. Volgens de man ontstaat een dergelijke verplichting alleen in het geval oma volledig afhankelijk zou zijn geweest en niet meer zelf in staat haar eigen wil te bepalen, hetgeen niet het geval was. Bovendien was de betrokkenheid van de man bij de administratie van oma zeer beperkt en geschiedde deze beperkte bemoeienis op verzoek van oma. Gelet hierop bestaat er geen rechtsverhouding die verplicht tot het doen van rekening en verantwoording. Overigens zou niet de man, maar zijn overleden echtgenote in het voorkomende geval rekening en verantwoording moeten afleggen. Daarnaast beschikt de man niet over de benodigde bescheiden. Deze zijn achtergebleven in het huis van oma.
8.
De erfgenamen betwisten de stellingen van de man. Volgens de erfgenamen heeft de man - die volgens hen financieel goed is onderlegd - wel degelijk de administratie van oma verzorgd en ook op zijn naam verzoeken/aanvragen en belastingaangiftes voor oma gedaan, waarbij de correspondentie vaak via zijn huisadres verliep. Omdat de man op de hoogte was van het bestaan van het bezwaarde vermogen en de daarmee gepaard gaande rechten en verplichtingen van oma en de erfgenamen, is sprake van een rechtsverhouding krachtens welke de man jegens de erfgenamen verplicht is rekening en verantwoording af te leggen.
9.
Het hof overweegt als volgt. Anders dan de man meent, is hij door het overlijden van zijn echtgenote van rechtswege getreden in al haar voor overgang vatbare rechten en plichten. Uit de door de man overgelegde successieaangifte inzake de nalatenschap van zijn echtgenote (productie 2 bij de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie) blijkt dat sprake was van een ouderlijke boedelverdeling. Dat brengt met zich dat de man de schulden van de nalatenschap voor zijn rekening moet nemen onder vrijwaring van zijn twee kinderen. De erfgenamen kunnen hun vorderingen derhalve tegen hem instellen. Het hof zal vervolgens de vraag beantwoorden of daartoe ook behoort het afleggen van rekening en verantwoording zoals hiervoor breder omschreven.
10.
Het hof verwerpt de stelling van de erfgenamen - wat van deze stelling verder ook zij - dat de man gehouden is rekening en verantwoording aan de erfgenamen af te leggen omdat hij op de hoogte was van het bezwaarde vermogen en de daarmee gepaard gaande rechten en verplichtingen van oma en de erfgenamen en omdat hij de administratie van oma heeft verzorgd. Immers, volgens artikel C onder 8 van het testament waarbij het bezwaarde vermogen is ingesteld, rust bij het einde van het bezwaar op oma casu quo de erfgenamen van oma de verplichting om aan te tonen wat van het bezwaarde vermogen vervreemd of verteerd is. Deze verplichting rust derhalve niet op de man. Om deze reden zal het hof niet ingaan op het bewijsaanbod van de erfgenamen ter zake.
11.
Voorts rust in beginsel op een gevolmachtigde, in casu de echtgenote van de man, niet de verplichting tot het doen van rekening en verantwoording, aangezien de volmachtverlening niet een rechtsverhouding schept op grond waarvan de gevolmachtigde jegens de volmachtgever gehouden is zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te verantwoorden. Een dergelijke verplichting kan nadien wel ontstaan indien de volmachtgever bij leven bezwaren heeft gehad tegen de wijze waarop de gevolmachtigde van de volmachten heeft gebruikgemaakt of indien sprake is geweest van misbruik van omstandigheden door de gevolmachtigde.
12.
Het hof is van oordeel dat de omzetting van de rekening van oma naar een en/of rekening met de echtgenote van de man in dit kader eveneens als een door oma verleende volmacht kan worden beschouwd. Gelet op de gewisselde stukken gaan partijen hier impliciet eveneens vanuit.
13.
Gesteld noch gebleken is dat oma tijdens haar leven bezwaren heeft gemaakt tegen de wijze waarop de echtgenote van de man van de door haar verleende volmacht gebruik heeft gemaakt.
14.
Naar het oordeel van het hof hebben de erfgenamen voorts onvoldoende gesteld om tot de conclusie te komen dat bij het verlenen van de volmacht door oma aan de echtgenote van de man sprake is geweest van de situatie als bedoeld in artikel 3:44 lid 4 BW, te weten dat de echtgenote van de man wist of moest begrijpen dat oma door bijzondere omstandigheden zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen is tot het verlenen van die volmacht, ofschoon de echtgenote van de man wist of moest begrijpen dat zij oma daarvan zou behoren te weerhouden.
15.
Volgens de erfgenamen was oma in 2003, derhalve ten tijde van het verlenen van de volmacht op de spaarrekening, fysiek en psychisch in een zeer broze staat aangezien zij op dat moment bijna negentig jaar was. Zij was
“niet (goed) meer in staat haar eigen wil te bepalen en derhalve niet compos mentis”. Tevens was zij volgens de erfgenamen slecht ter been en leidde zij een teruggetrokken leven. De man heeft een en ander gemotiveerd betwist.
16.
Het hof overweegt dat gesteld noch gebleken is dat de goederen van oma onder bewind waren gesteld of dat zij onder curatele stond. Evenmin is door de erfgenamen een medische verklaring overgelegd waaruit de door de erfgenamen geschetste geestelijke dan wel lichamelijke conditie van oma is af te leiden. Gelet hierop is het hof van oordeel dat bij oma geen sprake is geweest van een wilsgebrek als bedoeld in 3:44 lid 4 BW, zodat de volmacht aan de echtgenote van de man, rechtsgeldig is verleend. Hieruit volgt dat ook de op grond van die volmacht verrichte rechtshandelingen rechtsgeldig hebben plaatsgevonden. Het beroep van de erfgenamen op misbruik van omstandigheden slaagt derhalve niet.
17.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de man, noch zijn echtgenote gehouden zijn dan wel waren tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de erfgenamen ter zake van het vermogen van oma. De man stelt terecht dat een dergelijke verplichting ook niet kan worden gegrond op artikel 3:296 BW zoals de rechtbank heeft overwogen. Nu geen sprake is van een verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording, was de man niet gehouden tot het op zijn kosten doen opstellen van een accountantsrapport, waartoe de rechtbank hem overigens niet heeft verplicht, maar de keuze heeft gelaten. De man heeft echter omtrent voormelde kosten geen vordering ingesteld, zodat het hof daarover niet hoeft te beslissen.
18.
Nu de rechtbank ten onrechte heeft beslist zoals zij heeft gedaan, zal de bestreden beschikking worden vernietigd.

Subsidiaire vorderingen

19.
Ingevolge de devolutieve werking van het hoger beroep zal het hof thans de subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen van de erfgenamen in eerste aanleg beoordelen. De erfgenamen hebben subsidiair gevorderd te verklaren voor recht dat de man een onrechtmatige daad jegens de erfgenamen heeft gepleegd, uit hoofde waarvan de man aansprakelijk is voor de door de erfgenamen geleden en nog te lijden schade. Meer subsidiair hebben zij gevorderd te verklaren voor recht dat de man zich ongerechtvaardigd heeft verrijkt ten koste van de erfgenamen, uit hoofde waarvan de man de schade dient te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. Subsidiair en meer subsidiair hebben zij gevorderd de man te veroordelen tot vergoeding van een bedrag van € 138.971,61 aan de nalatenschap, te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente vanaf 4 juli 2008 tot de dag der algehele voldoening, dan wel een in goede justitie te bepalen datum en veroordeling.
Onrechtmatige daad
20.
De erfgenamen stellen dat de man (in persoon of in de hoedanigheid van erfgenaam van zijn echtgenote) onrechtmatig heeft gehandeld jegens de erfgenamen (in persoon dan wel in hun hoedanigheid van erfgenamen van oma) en voeren daartoe - samengevat en onder meer - het volgende aan:
  • de man, die jarenlang de financiën van oma heeft beheerd, wist of behoorde te weten dat het vermogen van oma bezwaard vermogen betrof, waarover administratie gevoerd diende te worden en waarvan de echtgenote van de man bij testament uitdrukkelijk was uitgesloten. Desondanks heeft de man deze gelden voor eigen doeleinden gebruikt en/of geprofiteerd van deze gelden, hetgeen in strijd is met de maatschappelijke betamelijkheid casu quo zorgvuldigheid;
  • de man en zijn echtgenote hebben op onrechtmatige wijze gebruik gemaakt van de betaalpas van oma en hebben zich gelden toegeëigend en het bezwaard vermogen opgesoupeerd waardoor de erfgenamen schade hebben geleden. De man is naast zijn echtgenote hoofdelijk aansprakelijk voor die schade.
  • de man heeft willens en wetens gebruik gemaakt van de zwakke gezondheid en goedgelovigheid van oma en haar vermogen misbruikt;
  • na het overlijden van zijn echtgenote heeft de man nog gelden opgenomen van de rekening van oma.
21.
De man heeft de stellingen van de erfgenamen gemotiveerd betwist. Hij voert aan dat oma gerechtigd was haar vermogen te besteden zoals zij dat wenste. Slechts een bedrag van € 9.000,- werd met de bankpas op naam van de overleden echtgenote van de man opgenomen. Daarnaast heeft oma zelf grote contante bedragen opgenomen bij de balie van de bank en daarvoor haar handtekening gezet. Er is geen rechtsgrond voor het toerekenen van uitgaven van oma aan het vermogen van de man. De man heeft nooit het beheer gevoerd over het vermogen van oma. De erfgenamen hebben bovendien niet bewezen dat enig vermogen van oma is ‘verdwenen’ in het vermogen van de man. De man stelt dat hij na het overlijden van zijn echtgenote op 6 december 2004 per abuis met haar betaalpas nog viermaal opnames heeft gedaan van de en/of rekening van oma en zijn overleden echtgenote tot een totaalbedrag van € 1.650,-. Bij bemerking van deze vergissing heeft de man het gebruik van de pas onmiddellijk gestaakt en daarover met oma gesproken. Oma heeft vervolgens te kennen gegeven het opgenomen bedrag te zien als een bijdrage aan de grafsteen van de overleden echtgenote van de man. Daarnaast heeft de man in mei 2008 op verzoek van oma een bankopdracht voor een overmaking aan zichzelf ingevuld die oma vervolgens direct heeft ondertekend. Deze overschrijving was bedoeld voor de te verwachten kosten van haar begrafenis, die hij na haar overlijden daarmee heeft voldaan. In de periode mei/juni 2008 heeft de man nog enkele andere uitgaven voor oma gedaan. Het bedrag voor de begrafenis en voormelde uitgaven heeft de man in eerste aanleg verantwoord (producties 3 en 4 bij conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie).
22.
Het hof overweegt als volgt. Van een onrechtmatig handelen jegens de erfgenamen die onder algemene titel rechtsopvolgers zijn van oma kan slechts sprake zijn indien de man dan wel zijn echtgenote jegens oma een onrechtmatige daad heeft gepleegd, waardoor oma schade heeft geleden. Zoals onder 16 is overwogen, is het hof van oordeel dat met het verrichten van rechtshandelingen op basis van de door oma verstrekte volmacht geen sprake is van het plegen van een onrechtmatige daad jegens oma. Al hetgeen de erfgenamen hieromtrent hebben gesteld, behoeft derhalve geen nadere bespreking.
23.
Met het overlijden van de echtgenote van de man is de aan haar door oma verleende volmacht geëindigd. De man heeft erkend dat hij nadien met een hem niet toebehorende pas nog een bedrag van in totaal € 1.650,- van de rekening van oma heeft opgenomen. Het hof is van oordeel dat de man zijn stelling dat hij oma van die geldopnames op de hoogte heeft gebracht maar dat zij ter zake geen terugbetaling verlangde, op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Gelet hierop was de man niet gerechtigd tot het opnemen van deze gelden. Hij heeft derhalve jegens oma onrechtmatig gehandeld en hij is gehouden de schade ad € 1.650,- aan de erfgenamen in hun hoedanigheid van rechtsopvolgers onder algemene titel van oma te vergoeden.
24.
Ten aanzien van het bedrag van € 1.500,-, niet zijnde een bedrag van € 5.000,- zoals de erfgenamen abusievelijk stellen, dat volgens de bankafschriften van oma op 9 maart 2005 is overgeboekt van de rekening van oma naar de rekening van de dochter van de man en zijn overleden echtgenote overweegt het hof als volgt. De erfgenamen klagen dat de man hierover geen uitleg heeft verschaft, waarmee zij de transactie kennelijk als onrechtmatig beschouwen. De man is echter niet gehouden tot uitleg over de gedragingen van oma, zodat het enkel achterwege laten daarvan geen onrechtmatige daad oplevert.
25.
Naar het hof begrijpt, stellen de erfgenamen vervolgens dat de man op 26 mei 2005 zonder rechtsgrond een bedrag van € 5.000,- van de spaarrekening van oma naar haar lopende rekening heeft doen overschrijven. De onderliggende producties (productie 9 en 10 bij de inleidende dagvaarding) waarnaar wordt verwezen, ondersteunen deze stelling niet. Van een onrechtmatige overschrijving door de man blijkt derhalve niet.
26.
De man heeft voorts erkend dat hij in de periode mei/juni 2008, dus vóór het overlijden van oma, nog enkele uitgaven voor oma heeft gedaan. Ter onderbouwing heeft hij in eerste aanleg als de voormelde productie 4 een
‘verantwoording uitgaven periode mei-juni 2008’overgelegd, bijna uitsluitend bestaande uit kopieën van pinbonnen met daaronder een handgeschreven aantekening waaraan de opgenomen gelden volgens de man zijn besteed. Uit deze productie blijkt dat met de pas met nummer 008 van de rekening van oma:
  • op 16 mei 2008 te Benthuizen € 250,- is opgenomen
  • op 27 mei 2008 te Bleiswijk € 150,- is opgenomen
  • op 2 juni 2008 te Bleiswijk € 250,- is opgenomen
  • op 10 juni 2008 te Bleiswijk €150,- is opgenomen
  • op 29 juni 2008 te Zoetermeer € 500,- is opgenomen.
Het hof gaat ervan uit dat de pas met nummer 008 toebehoorde aan oma en dat deze pas in de plaats is gekomen van haar vorige pas met nummer 006, nu ook uit de bankafschriften van oma (productie 7 bij de inleidende dagvaarding) blijkt dat na de tweede helft van juni 2005 enkel met dit nieuwe pasnummer betalingen zijn verricht en gelden zijn opgenomen. Uit de door de man overgelegde productie leidt het hof af dat de man kennelijk de pas van oma heeft gebruikt om voormelde geldopnames te doen. Gesteld noch gebleken is dat oma deze opnames - alle verricht buiten de woonplaats van oma en het merendeel in de woonplaats van de man (Bleiswijk) - persoonlijk heeft gedaan of op enigerlei wijze haar toestemming voor het gebruik van haar pas en deze opnames heeft gegeven. De man heeft derhalve ter zake jegens oma onrechtmatig gehandeld. Nu de man niet, dan wel onvoldoende heeft aangetoond dat de opgenomen gelden door of ten behoeve van oma zijn besteed en onderliggende bescheiden ontbreken, dan wel onvoldoende sluitend zijn, is het hof van oordeel, dat oma voor een bedrag van in totaal € 1.300,- schade heeft geleden, die de man aan de erfgenamen in hun hoedanigheid van rechtsopvolgers onder algemene titel van oma gehouden is te vergoeden.
27.
Voor zover de erfgenamen stellen dat de man buiten de door hem erkende opnames met de pinpas van zijn overleden echtgenote nog meer opnamen en uitgaves met deze pas heeft gedaan en de en/of rekening van oma heeft voortgezet, gaat het hof hieraan voorbij nu de erfgenamen in het licht van de gemotiveerde betwisting van de man deze stelling niet dan wel onvoldoende hebben onderbouwd. Ditzelfde geldt voor de stelling van de erfgenamen dat de man met de pas van oma met nummer 008 nog meer opnames en betalingen heeft gedaan dan de onder 26 vermelde. Het hof ziet hierbij geen aanleiding voor de door de erfgenamen in eerste aanleg bepleite omkering van de bewijslast op grond van de redelijkheid en billijkheid. Een dergelijke omkering kan slechts met terughoudendheid en onder bijzondere omstandigheden geschieden. Naar het oordeel van het hof is in het onderhavige geval geen sprake van zodanige bijzondere omstandigheden, dat van de hoofdregel van artikel 150 Rv moet worden afgeweken.
28.
Aangezien de man in het kader van de onderhavige vordering uit onrechtmatige daad slechts heeft gesteld dat de vordering op zijn overleden echtgenote is verjaard, komt het hof niet toe aan de beoordeling van de verjaring van de vordering uit onrechtmatige daad op de man zelf, wat daar verder ook van zij.
Ongerechtvaardigde verrijking
29.
De erfgenamen hebben in hoger beroep een in hun opdracht door een administratiekantoor opgemaakt
‘Rapport van bevindingen m.b.t. het vermogen van mevrouw[naam]’overgelegd. Uit bijlage 3 van dit rapport (dagboek 1 Rabobank , jaar 2008, blad 3 van 4) blijkt dat op 26 mei 2008 een overboeking van de spaarrekening van oma naar haar lopende rekening heeft plaatsgevonden en dat op 27 juni 2008 - dus vlak vóór het overlijden van oma - een bedrag van € 5.000,- van de lopende rekening van oma naar de rekening van de man is overgeboekt. De daarmee corresponderende en door oma ondertekende betalingsopdracht is kennelijk als productie 8 bij de inleidende dagvaarding van de erfgenamen overgelegd. De man verwijst ook naar deze productie. De hiervoor omschreven gang van zaken strookt naar het oordeel van het hof met de stelling van de man dat het bedrag van € 5.000,- was bedoeld voor de te verwachten kosten van de begrafenis van oma. De erfgenamen hebben dit onvoldoende betwist.
30.
Wel is het hof met de erfgenamen van oordeel dat de man niet dan wel onvoldoende heeft verantwoord waaraan het bedrag dat resteerde na de betaling van de rekening van de uitvaarverzorger ad € 4.006,21 is besteed. De enkele niet-onderbouwde mededeling van de man dat hiervan nog extra kosten in verband met de begrafenis zijn betaald, waarvan hij zich kan herinneren de drankjes bij restaurant Van der Valk na de uitvaart, volstaat niet. In zoverre heeft de man zonder grond een bedrag van € 5.000,- minus € 4.006,21, ofwel € 993,79 aan zich gehouden en is hij ten koste van de erfgenamen verrijkt nu dit bedrag anders aan de erfgenamen ten goede zou zijn gekomen. De erfgenamen zijn hierdoor verarmd. Nu hiermee is voldaan aan de criteria voor ongerechtvaardigde verrijking is de man gehouden ter zake de schade ten bedrage van € 993,79 aan de erfgenamen te vergoeden.
Conclusie
31.
Gelet op het vorenstaande en gelet op de inleidende vordering van de erfgenamen, zal het hof de man op grond van onrechtmatige daad veroordelen tot vergoeding aan de erfgenamen van de schade bedragende (€ 1.650,- + € 1.300,- = ) € 2.950,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 juli 2008 tot de dag der algehele voldoening. Tevens zal het hof de man op grond van ongerechtvaardigde verrijking veroordelen tot vergoeding aan de erfgenamen van de schade bedragende € 993,79. Over deze vordering kan geen wettelijke rente worden toegewezen, nu deze pas verschuldigd is na ingebrekestelling en gesteld noch gebleken is dat ingebrekestelling heeft plaatsgevonden.

Beslag

32.
Evenals in eerste aanleg vordert de man in hoger beroep opheffing van het door de erfgenamen gelegde conservatoir beslag op zijn woning. Hij merkt daarbij terecht op dat de rechtbank verzuimd heeft haar beslissing omtrent het beslag in het dictum van het bestreden vonnis op te nemen. De erfgenamen zijn van mening dat de rechtbank juist heeft geoordeeld door opheffing van het beslag af te wijzen.
33.
Het hof overweegt in het kader van een belangenafweging als volgt. De man heeft geen andere opheffingsgrond naar voren heeft gebracht dan dat hij niet gehouden is enig bedrag aan de erfgenamen te voldoen, welke stelling in hoger beroep onjuist is gebleken. De erfgenamen daarentegen hebben vanwege hun vorderingen op de man belang bij een verhaalsobject. Het hof ziet dan ook geen aanleiding tot opheffing van het beslag en zal de vordering van de man ter zake afwijzen.

Proceskosten

34.
Nu partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de proceskosten in beide instanties tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Hetgeen ter zake meer of anders gevorderd is, wordt afgewezen.

Bewijsaanbod

35.
Partijen hebben ieder afzonderlijk een algemeen bewijsaanbod gedaan. Het hof zal dit bewijsaanbod als onvoldoende concreet en specifiek passeren.
36.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis door de rechtbank Rotterdam op 8 augustus 2012 tussen de partijen gewezen en, opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de man jegens de erfgenamen als rechtsopvolgers onder algemene titel van oma onrechtmatig heeft gehandeld, waardoor die erfgenamen een schade hebben geleden ten bedrage van € 2.950,-;
veroordeelt de man tot betaling aan de erfgenamen van een bedrag van € 2.950,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 juli 2008 tot de dag der algehele voldoening;
verklaart voor recht dat de man ten koste van de erfgenamen ongerechtvaardigd is verrijkt tot een bedrag van € 993,79;
veroordeelt de man op grond van ongerechtvaardigde verrijking tot betaling aan de erfgenamen van een bedrag van € 993,79;
verklaart deze veroordelingen tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Stille, van Nievelt en Husson, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 januari 2014 in aanwezigheid van de griffier.