In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding, waarin de man, appellant, in beroep is gekomen tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag. Het bestreden vonnis, gewezen op 8 augustus 2013, verleende de vrouw, geïntimeerde, vervangende toestemming voor de aanvraag van een paspoort voor hun minderjarige kind. De man, vertegenwoordigd door mr. K.Y. van Oosten, betwistte deze beslissing en voerde aan dat de vrouw in het verleden zonder zijn toestemming met de minderjarige naar Marokko was gereisd, wat zijn vertrouwen in haar had geschaad. Hij vorderde dat het hof het bestreden vonnis zou vernietigen en de toestemming voor het paspoort zou afwijzen, of in ieder geval onder voorwaarden zou toekennen.
De vrouw, vertegenwoordigd door mr. ing. J. de Koning, concludeerde tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en veroordeling van de man in de proceskosten. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de voorzieningenrechter zijn vastgesteld, en oordeelt dat de vrouw terecht vervangende toestemming is verleend, gezien het spoedeisend belang van de vrouw om het paspoort te verkrijgen voor een aanstaande reis.
Wat betreft de proceskostenveroordeling oordeelt het hof dat, hoewel het gebruikelijk is dat in familiezaken elke partij zijn eigen kosten draagt, de voorzieningenrechter in dit geval terecht de man in de kosten heeft veroordeeld. De man heeft geen afdoende verklaring gegeven voor zijn afwezigheid tijdens de zitting in kort geding en heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het hof bekrachtigt daarom het bestreden vonnis en veroordeelt de man in de kosten van het geding in hoger beroep.