1.8.Nadat het bestreden vonnis (zie hieronder) was gewezen, is [appellant] per juni 2013 ontruimd.
2. [appellant] vorderde in eerste aanleg, kort samengevat en voor zover in appel nog van belang, een vermindering van de huurprijs met ingang van 1 mei 2012 tot € 166,87 per maand. Woonbron heeft in reconventie gevorderd, kort samengevat, de ontbinding van de huurovereenkomst en de veroordeling van [appellant] tot betaling van de huurachterstand en tot ontruiming van het gehuurde.
3. De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis de conventionele vorderingen van [appellant] afgewezen en in reconventie de ontbinding uitgesproken en [appellant] veroordeeld tot ontruiming en tot betaling van € 2.029,06 aan achterstallige huur tot en met februari 2013 (vermeerderd met rente) en van € 422,45 ter zake van gebruiksvergoeding vanaf maart 2013 tot en met de maand waarin ontruiming plaatsvindt (te vermeerderen met rente).
4. Grief 1 is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de door [appellant] in zijn dagvaarding bedoelde gebreken geen huurprijsvermindering rechtvaardigen. Grief 2 houdt in dat de kantonrechter ten onrechte de ontbinding en ontruiming heeft uitgesproken. [appellant] heeft voorts zijn eis in appel vermeerderd, in die zin dat hij thans vordert dat het hof zal bepalen 1) dat de in het onder 1.4. bedoelde rapport van de Huurcommissie van 2 oktober 2012 bedoelde gebreken, alsmede de in de brieven van [appellant] van 5 december 2012 en 23 december 2012 genoemde gebreken voldoende ernstig waren om een huurprijsvermindering tot € 168,87 per maand te rechtvaardigen met ingang van 1 mei 2012 en 2) dat de gevorderde ontbinding en ontruiming alsnog worden afgewezen, althans voorwaardelijk worden uitgesproken, met de verplichting van [appellant] om het verschuldigde af te lossen in termijnen van € 50,- per maand, dan wel met de verplichting van [appellant] om het verschuldigde binnen 1 maand na het arrest te voldoen en 3) dat de door [appellant] door de onrechtmatige ontbinding en ontruiming geleden schade zal worden opgemaakt bij staat.
Huurprijsvermindering? Ontvankelijkheid (verweer Woonbron)
5. Naar het oordeel van het hof moet de Huurcommissie geacht worden bij haar uitspraak van 24 oktober 2012 niet alleen te hebben beslist omtrent de vraag of het eerdere, in haar uitspraak van 14 januari 2011 bedoelde gebrek inmiddels was hersteld, maar ook omtrent de vraag of de in het voorbereidend rapport van 2 oktober 2011 gesignaleerde gebreken zodanig waren dat zij een (nieuwe) huurprijsvermindering rechtvaardigden. Dit staat weliswaar niet expliciet in de (overgelegde bladzijden van de) uitspraak van de Huurcommissie van 24 oktober 2012, maar kan wel worden afgeleid uit enerzijds het feit dat in die uitspraak staat dat het rapport van het voorbereidende onderzoek ter zitting is behandeld en anderzijds het feit dat de Huurcommissie bij die uitspraak heeft bepaald dat de overeengekomen huurprijs van € 388,44 met ingang van 1 mei 2012 weer aan [appellant] in rekening mocht worden gebracht. Het blijkt voorts uit rechtsoverwegingen 2.4. en 4.1. van het bestreden vonnis waartegen in zoverre geen afzonderlijke klacht is gericht. Voor zover [appellant] in appel het oordeel van de Huurcommissie omtrent aan haar voorgelegde gebreken ter discussie wenst te stellen, is hij dan ook niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, gelet op het bepaalde in artikel 7:262 lid 2 BW.
6. Voor zover de stellingen van [appellant] zo moeten worden begrepen dat hij (tevens) het oog heeft op gebreken waarover de Huurcommissie nog niet heeft beslist, geldt het volgende. Uit de onder 1.6. genoemde werkbon blijkt dat de in het rapport van de Huurcommissie genoemde gebreken in elk geval (groten)deels zijn verholpen. [appellant] meent kennelijk dat de gebreken niet geheel/niet correct zijn verholpen, respectievelijk dat sprake is van een aantal andere gebreken, maar hij onderbouwt zijn stellingen op dit punt onvoldoende. De overgelegde (onduidelijke) foto’s vormen in elk geval geen adequate onderbouwing. Afgezien van het voorgaande is het hof met de kantonrechter van oordeel dat de door [appellant] genoemde gebreken niet zodanig ernstig zijn dat zij een huurprijsvermindering rechtvaardigen. Grief 1 faalt dus.
Ontbinding en ontruiming?
7. Nu geen sprake is van (een grond voor) huurprijsvermindering, staat vast dat [appellant] een huurachterstand heeft laten ontstaan. [appellant] voert aan dat deze tekortkoming niet rechtvaardigde dat de overeenkomst werd ontbonden. Uitgangspunt in dit verband is dat elke tekortkoming de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst te ontbinden. Daarop kan alleen een uitzondering worden gemaakt indien de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Het is hierbij aan de tekortschietende partij om zich voldoende gemotiveerd op deze uitzondering te beroepen. Bij de beoordeling dient de rechter verder rekening te houden met alle door partijen genoegzaam gemotiveerd aangevoerde omstandigheden van het geval waaronder eventueel ook omstandigheden die hebben plaatsgevonden na de gestelde tekortkoming.
8. Het hof is in navolging van de kantonrechter van oordeel dat hoewel na het rapport van 2 oktober 2012 mogelijk nog enige onduidelijkheid resteerde voor [appellant] (in dit rapport werden immers nog wel enige gebreken gesignaleerd), dit in elk geval niet meer gold na het bekend worden van de uitspraak van de Huurcommissie van 24 oktober 2012, waarin immers expliciet stond vermeld dat de huurprijsvermindering niet meer gold met ingang van 1 mei 2012. Volgens [appellant] heeft hij deze uitspraak pas op 15 november 2012 ontvangen, maar ook toen heeft hij de huurachterstand niet aangezuiverd; integendeel, hij heeft de achterstand nadien laten oplopen, ook nadat Woonbron hem bij brief van 14 november 2012 erop had gewezen dat hij in ieder geval vanaf 1 december 2012 weer de volledige huur moest voldoen. [appellant] heeft er kennelijk op vertrouwd dat hij alsnog in het gelijk zou worden gesteld door de kantonrechter, maar de gevolgen van deze – inmiddels onjuist gebleken – keuze komen geheel voor zijn risico. Naar het oordeel van het hof is dan ook geen sprake van een situatie waarin ontbinding niet gerechtvaardigd was, ook niet als wordt meegewogen de stelling van [appellant] dat hij voordien (vanaf 2005) altijd netjes op tijd betaalde. Voor een “terme de grace” of een aflossing in termijnen ziet het hof evenmin aanleiding. Ook grief 2 faalt dus.
9. Nu de ontbinding terecht is uitgesproken en de ontruiming niet onrechtmatig is gebleken, komt [appellant] geen schadevergoeding toe.
10. De conclusie is dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en dat de vorderingen van [appellant] zullen worden afgewezen. Bij deze uitkomst past dat [appellant] in de proceskosten in appel zal worden veroordeeld.