ECLI:NL:GHDHA:2015:1032

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
29 april 2015
Zaaknummer
200.154.570/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Stollenwerck
  • A. Labohm
  • J. Mulder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opheffing van de vereffening van de nalatenschap

In deze zaak gaat het om de opheffing van de vereffening van de nalatenschap van de erflaatster. De verzoekers, die schuldeisers zijn van de nalatenschap, hebben hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin de opheffing van de vereffening werd bevolen. De erfgename, die de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard, heeft verweer gevoerd tegen het hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de verzoekers geen hoedanigheid hebben die hen in staat stelt om te worden gehoord in het verzoek tot opheffing van de vereffening, aangezien zij enkel schuldeisers zijn en niet de vereffenaar of een belanghebbende. Het hof oordeelt dat de kantonrechter hen ten onrechte als erfgenamen heeft aangemerkt en hen in die zin heeft gehoord. Hierdoor wordt het hoger beroep van de verzoekers verworpen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing van het hof is gegeven op 8 april 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 8 april 2015
Zaaknummer : 200.154.570/01
Zaaknummer rechtbank : 2521945 EJ VERZ 13-89160
1. [appellant 1],
wonende te [woonplaats],
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
hierna gezamenlijk te noemen: de verzoekers,
advocaat mr. S.H. van Os te Zeist.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de erfgename,
advocaat mr. C.I. Zaad te ‘s-Gravenhage.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De verzoekers zijn op 20 augustus 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
21 mei 2014 van de rechtbank Den Haag, Team Kanton Den Haag.
De erfgename heeft op 21 oktober 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van verzoekers:
- op 5 september 2014 een V-formulier van 4 september 2014 met bijlage;
- op 28 januari 2015 een faxbericht een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 6 februari 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- [appellant 1], bijgestaan door zijn advocaat;
- de erfgename, bijgestaan door haar advocaat en in aanwezigheid van haar echtgenoot;
[appellant 2] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, wegens gezondheidsproblemen niet verschenen. Bij brief gedateerd 26 januari 2015 (bijlage bij voormeld V-formulier van 28 januari 2015) heeft hij verklaard dat mr. Van Os hem in de onderhavige zaak vertegenwoordigt, alsmede dat zijn broer [appellant 1] in voorkomende gevallen ook namens hem het woord mag voeren.
De advocaat van de verzoekers heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de opheffing bevolen van de vereffening, zoals bedoeld in boek 4, titel 6 afdeling 3 van het Burgerlijk Wetboek van de nalatenschap van [erflaatster], hierna: erflaatster. Voorts zijn de reeds gemaakte vereffeningskosten vastgesteld op € 75,-, zijnde aan griffierechten, en is bepaald dat voormeld totaalbedrag ten laste van de boedel wordt gebracht, of, wanneer de boedel daartoe onvoldoende is, ten laste van de erfgenamen voor zover dezen met hun gehele vermogen aansprakelijk zijn.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de opheffing van de vereffening van de nalatenschap van erflaatster.
2. De verzoekers verzoeken om bij beschikking zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: te vernietigen de beschikking waarvan beroep en opnieuw rechtdoende, het verzoek van de erfgename, de opheffing van de vereffening van de nalatenschap van erflaatster te bevelen, af te wijzen met veroordeling van de erfgename in de kosten van deze procedure.
3. De erfgename bestrijdt het beroep en verzoekt het hof bij beschikking voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: te bepalen dat de bestreden beschikking in stand dient te blijven dan wel dat deze wordt bekrachtigd, althans zodanig te beslissen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, al zulks onder veroordeling van de kosten in deze procedure voor de verzoekers.
4. Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat de erfgename enig erfgename is in de nalatenschap van erflaatster en dat zij de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard. Zij is mitsdien de vereffenaar en de verzoekers zijn schuldeisers in die nalatenschap. Op grond van artikel 4:209 lid 1 BW kan een vereffenaar of een belanghebbende de opheffing van de vereffening verzoeken. Op dat verzoek moet in dit geval worden gehoord of behoorlijk worden opgeroepen de verzoeker, die tevens de enig erfgename en vereffenaar is, alsmede voor zover deze bestaat de boedelnotaris. In de onderhavige zaak hebben de verzoekers geen van de in voormeld wetsartikel opgesomde hoedanigheden maar zijn zij - zoals zij zelf in hun beroepschrift ook uitdrukkelijk stellen - schuldeisers van de nalatenschap van erflaatster. Dit brengt mee dat zij krachtens de wet niet op een verzoek tot opheffing worden gehoord. De kantonrechter heeft hen ten onrechte als erfgenamen aangemerkt en hen in die zin op het verzoek van de vereffenaar gehoord. Het feit dat de verzoekers hoger beroep hebben ingesteld tegen de beschikking bij gelegenheid waarvan zij ten onrechte zijn gehoord op de voet van art.4:209 lid 1 tweede volzin BW, maakt dit niet anders.
5. Dit alles leidt tot de conclusie dat het hoger beroep van de verzoekers moet worden verworpen.
6. Gelet hierop behoeven de stellingen van partijen verder geen bespreking.
7. Het hof ziet geen aanleiding de verzoekers te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep nu sprake is van familieverhoudingen tussen partijen. Het hof zal de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt en de verzoeken van de erfgename en de verzoekers om een proceskostenveroordeling afwijzen.
8. Mitsdien wordt als volgt beslist.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
verwerpt het hoger beroep van de verzoekers;
compenseert de proceskosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stollenwerck, Labohm en Mulder, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 april 2015.