"3.5.1. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie voor de toepassing van artikel 39 EG de situatie van een niet-ingezetene verschilt van die van een ingezetene, aangezien in de regel het belangrijkste deel van het inkomen is geconcentreerd in de woonstaat van een belastingplichtige en deze staat het beste rekening kan houden met de persoonlijke en gezinssituatie van de betrokkene. Dit is echter anders indien de belastingplichtige zijn inkomen geheel of nagenoeg geheel verwerft in de werkstaat, en de woonstaat vanwege onvoldoende belastinggrondslag geen rekening kan houden met de persoonlijke en gezinssituatie. In die gevallen dient de werkstaat deze omstandigheden in aanmerking te nemen. Daartoe behoort ook de aftrek van negatieve inkomsten uit een eigen woning, aangezien ook daarbij sprake is van belastingvoordelen die verband houden met de fiscale draagkracht van de belastingplichtige (zie de punten 63 tot en met 68 van het arrest Renneberg)."
Het Hof van Justitie had in het Renneberg-arrest het volgende overwogen.
"-83. Bijgevolg verzet artikel 39 EG zich ertegen dat in een situatie van een niet-ingezeten belastingplichtige als Renneberg, die zijn belastbaar inkomen volledig of nagenoeg volledig in een lidstaat verwerft, de belastingadministratie van deze lidstaat weigert de negatieve inkomsten uit een in een andere lidstaat gelegen onroerend goed in aftrek te brengen.
-84. Gelet op het voorgaande moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat artikel 39 EG aldus dient te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als die aan de orde in het hoofdgeding, volgens welke een gemeenschapsburger die niet-ingezetene is van de lidstaat waarin hij inkomsten verwerft die zijn volledige of nagenoeg zijn volledige belastbare inkomen vormen, in deze lidstaat voor de vaststelling van de grondslag van de belastingheffing over dat inkomen negatieve inkomsten uit een in een andere lidstaat gelegen woning waarvan hij eigenaar is, niet in aftrek kan brengen, terwijl een ingezetene van eerstgenoemde lidstaat dergelijke negatieve inkomsten voor de vaststelling van de grondslag voor de belastingheffing over zijn inkomen wel in aftrek kan brengen."
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [de Inspecteur] dient toe te staan dat [belanghebbende] negatieve inkomsten uit eigen woning in mindering brengt op het inkomen, indien hij zijn belastbaar inkomen volledig of nagenoeg volledig in Nederland zelf, en niet in een andere lidstaat verwerft. Dat de eigen woning in het geval van [belanghebbende] dan zou zijn gelegen in Nederland zelf, en niet in een andere lidstaat, maakt dit in tegenstelling tot wat [de Inspecteur] stelt niet anders. Uit de hiervoor genoemde jurisprudentie kan worden afgeleid dat de achterliggende bedoeling namelijk is dat [belanghebbende] zijn persoonlijke aftrekposten in de werkstaat, in dit geval Nederland, moet kunnen effectueren indien dat niet voldoende mogelijk is in de woonstaat, in dit geval het VK, doordat [belanghebbende] in het VK geen belastbaar inkomen van betekenis geniet.