ECLI:NL:GHDHA:2015:1153

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
200.157.880-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopig getuigenverhoor in arbeidsrechtelijke geschil tussen ex-werknemer en Stichting schaderegelingskantoor voor rechtsbijstandverzekering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 april 2015 uitspraak gedaan in een hoger beroep van [verzoeker] tegen de beschikking van de Rechtbank Den Haag van 29 juli 2014. [verzoeker], voormalig rechtshulpverlener bij de Stichting schaderegelingskantoor voor rechtsbijstandverzekering (SRK), verzocht om een voorlopig getuigenverhoor. Dit verzoek volgde op de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst, waarbij SRK hem beschuldigde van het hacken van de computer van zijn leidinggevende. De kantonrechter had de arbeidsovereenkomst ontbonden zonder vergoeding, en het hof oordeelde dat er geen gronden waren voor het houden van een getuigenverhoor. Het hof stelde vast dat er geen serieuze aanwijzingen waren dat SRK de beschuldigingen van hacken naar buiten had gebracht, en dat het verzoek tot het houden van een getuigenverhoor niet voldeed aan de eisen van een goede procesorde. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank, waarbij het belang van [verzoeker] bij het getuigenverhoor onvoldoende was onderbouwd. De verziekte relatie tussen [verzoeker] en SRK speelde ook een rol in de afwijzing van het verzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.157.880/01

Beschikking van 7 april 2015

inzake

[verzoeker],

wonende te [woonplaats],
verzoeker,
hierna te noemen: [verzoeker],
advocaat: mr. J.A.M. van de Sande te Rotterdam,
tegen

Stichting schaderegelingskantoor voor rechtsbijstandverzekering,

gevestigd en kantoorhoudende te Zoetermeer,
verweerder,
hierna te noemen: SRK
advocaat: mr. R.P.C. Kütemann te Den Haag.

Het verloop van het geding

Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van dit hof op 17 oktober 2014, is [verzoeker] in hoger beroep gekomen van de beschikking van de Rechtbank Den Haag, team kanton Den Haag, van 29 juli 2014. In het beroepschrift met één productie heeft [verzoeker] twee grieven tegen deze beschikking aangevoerd. Op 22 januari 2015 is een verweerschrift van SRK ingekomen met 25 producties.
Op 9 februari 2015 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens [verzoeker] en SRK is het woord gevoerd door hun hiervoor genoemde advocaten aan de hand van aan het hof overgelegd pleitnotities. Ten slotte is de uitspraak bepaald op heden.

Beoordeling van het verzoek

1. Er is geen grief gericht tegen de feiten die de rechtbank in de bestreden beschikking heeft vastgesteld. Ook het hof zal van deze feiten uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende:
2.1.
[verzoeker] is tot 1 mei 2014 werkzaam geweest bij SRK als rechtshulpverlener.
2.2.
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank Den Haag, sector kanton, op 22 januari 2014 heeft SRK de kantonrechter te Den Haag verzocht de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te ontbinden. [verzoeker] heeft verweer gevoerd en verzocht het verzoek af te wijzen en subsidiair, in geval van ontbinding, hem een vergoeding toe te kennen waarbij de C-factor op 3 wordt gesteld. Daarnaast heeft hij verzocht om toewijzing van een vergoeding van € 15.000,= wegens door hem geleden immateriële schade als gevolg van de aantasting van zijn eer en goede naam.
2.3.
In deze ontbindingsprocedure heeft SRK onder meer het standpunt ingenomen dat [verzoeker] op 14 november 2013 de computer van zijn leidinggevende [leidinggevende] heeft gehackt, waardoor hij zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Hij heeft zich volgens SRK ongeautoriseerd toegang verschaft tot de mailbox van zijn leidinggevende. [verzoeker] heeft dat bestreden en heeft gesteld dat hij door [leidinggevende] was gemachtigd om diens mailbox te openen.
2.4.
Bij beschikking van de kantonrechter te Den Haag van 10 april 2014 is de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en SRK ontbonden en is bepaald dat deze eindigt per 1 mei 2014 zonder toekenning van een vergoeding aan [verzoeker]. Daarbij heeft de kantonrechter onder meer overwogen dat de ontbindingsprocedure er – gezien de beperkte bewijsmogelijkheden – niet voor is om vast te stellen of al dan niet sprake is geweest van het hacken van de computer van [leidinggevende] door [verzoeker]. Voorts overwoog de kantonrechter hieromtrent het volgende:
“5.29 [verzoeker] heeft naar het oordeel van de kantonrechter wel de schijn van verdenking op zich laten rusten doordat hij geen genoegzame verklaring voor het lezen van de e-mails uit de e-mailbox van [leidinggevende] heeft gegeven. Dat hij wilde nagaan of de “brandmail” was ontvangen is ongeloofwaardig nu hij reeds de dag ervoor een schriftelijke bevestiging daarvan van [leidinggevende] had ontvangen. De kantonrechter kan uit de handelwijze van [verzoeker] – het openen van e-mails in de e-mailbox van zijn leidinggevende die betrekking hadden op hem – geen andere conclusie trekken dan dat hij doelgericht op zoek was naar informatie aangaande zijn positie. Bovendien heeft hij zijn handelwijze vervolgens trachten te verhullen door de e-mail uit zijn e-mailbox te verwijderen en een gefingeerde reden op te geven waarom hij e-mails van zijn leidinggevende had geopend en gelezen. Dit is bepaald kwalijk te noemen en getuigt niet van goed werknemerschap laat staan van handelen zoals in het maatschappelijk verkeer betamelijk wordt geacht. (…)
5.3
Op geen enkele wijze geeft [verzoeker] evenwel rekenschap van het feit dat wat hij heeft gedaan, ook als hij geautoriseerd zou zijn tot het lezen van de e-mails uit de e-mailbox van [leidinggevende] – niet door de beugel kan. Ook deze miskenning valt naar het oordeel van de kantonrechter [verzoeker] zeer aan te rekenen.
5.31
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat ook als niet zou komen vast te staan dat [verzoeker] de computer van [leidinggevende] zou hebben gehackt, [verzoeker] de vertrouwensrelatie benodigd voor een goede samenwerking ernstig heeft beschadigd. Niet valt in te zien op welke wijze SRK hier debet aan is. Het is [verzoeker] en niet SRK die hier ernstig over de schreef is gegaan.”
2.5.
Bij beschikking van 11 november 2014 heeft het hof Den Haag het tegen de hiervoor omschreven beschikking gerichte hoger beroep van [verzoeker] verworpen.
2.6.
Bij een op 31 maart 2014 bij de griffie van de rechtbank Den Haag ingekomen verzoekschrift heeft [verzoeker] een verzoek ex artikel 2:298 BW ingediend tot ontslag van [directeur] als directeur van de Stichting SRK. Zeer kort samengevat stelt [verzoeker] zich in die kwestie op het standpunt dat [directeur] onrechtmatig en in strijd met de statuten van SRK heeft gehandeld, doordat binnen SRK de belangen van de rechtsbijstandsverzekerden onvoldoende in het oog worden gehouden, onder meer door te tornen aan het recht op vrije advocatenkeuze.
3. Tegen deze achtergrond heeft [verzoeker] de kantonrechter verzocht een voorlopig getuigenverhoor te gelasten waarbij getuigen worden gehoord teneinde te bewijzen dat door (een medewerker van) SRK wel degelijk de – eerder aan hem, [verzoeker], verstrekte – leesrechten op de mailbox van genoemde [leidinggevende] zijn ingetrokken (naar het hof begrijpt: kort ná het hiervoor onder 2.3. beschreven incident) alsmede de aard en omvang vast te stellen van de door SRK tegenover derden afgelegde verklaringen over het vermeend strafbaar gedrag door [verzoeker] en waarbij voorts getuigen worden gehoord teneinde (mede) te bewijzen dat door (een medewerker) van SRK een bericht is geplaatst op de website www.homefinance.nl onder het pseudoniem “Hans”. De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen en overwoog daartoe, kort gezegd, dat [verzoeker] onvoldoende duidelijk heeft gemaakt welke feiten, in de zin van artikel 187 lid 3 onder b Rv, hij zou willen bewijzen. Het horen van getuigen staat onder deze omstandigheden gelijk aan een ongerichte zoektocht, zodat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor afstuit op dit zwaarwichtige bezwaar. Tegen dit oordeel richten zich de beide grieven, die zich lenen voor gezamenlijk behandeling.
4. Het hof stelt het volgende voorop. In beginsel heeft een verzoeker recht op een voorlopig getuigenverhoor als bedoeld in artikel 186 Rv, behoudens het bestaan van een afwijzingsgrond. Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor kan, als overigens aan de vereisten voor toewijzing is voldaan, worden afgewezen op de grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van het middel misbruik wordt gemaakt, waarvan onder meer sprake kan zijn wanneer de verzoeker wegens de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot uitoefening van die bevoegdheid kan worden toegelaten, alsmede op de grond dat het verzoek strijdig is met de eisen van een goede procesorde, dan wel dat toewijzing van het verzoek moet afstuiten op een ander, door de rechter als zwaarwichtig geoordeeld bezwaar, of wanneer verzoeker daarbij geen rechtens te respecteren belang heeft.
5. Daarnaast is in de onderhavige kwestie van belang, dat aan het hof is gebleken dat de relatie tussen SRK en haar ex-werknemer [verzoeker] grondig is verziekt. Dit blijkt onder andere uit de toon en omvang van de processtukken, uit hetgeen door beide partijen naar voren is gebracht tijdens de mondelinge behandeling en uit de veelheid van procedures welke tussen partijen aanhangig zijn (geweest). Naast de onderhavige procedure loopt thans – in hoger beroep – de hiervoor genoemde door [verzoeker] aanhangig gemaakte procedure tot ontslag van de directeur van SRK ex artikel 2:298 BW. Ter zitting heeft [verzoeker] nog nieuwe procedures aangekondigd. Zonder een oordeel te geven over de vraag aan welke partij de escalatie (het meest) valt te verwijten, geldt dat in een dergelijke situatie het gevaar van strijd met een goede procesorde op de loer ligt, zodat het passend is dat het hof het voorliggende verzoek kritisch beziet. Het voorlopig getuigenverhoor is immers niet bedoeld als middel om een wederpartij dwars te zitten, onder druk te zetten of op kosten te jagen.
6. Ten aanzien van het door [verzoeker] gestelde belang bij het voorlopig getuigenverhoor geldt het volgende. Tussen partijen staat, naar het hof begrijpt, niet ter discussie dat [verzoeker] e-mails uit de mailbox van zijn leidinggevende [leidinggevende] heeft gelezen. [verzoeker] heeft niet toegelicht op welke grond hij meende, dat deze (niet aan hem gerichte) e-mails die betrekking hadden op zijn functioneren voor zijn ogen bestemd waren, zodat er van uit gegaan kan worden dat [verzoeker] door deze te lezen – in arbeidsrechtelijke zin – onjuist heeft gehandeld. Dit laatste geldt óók als [verzoeker] leesrechten had, zoals door hem gesteld. Aldus luidt ook het hierboven geciteerde oordeel van de kantonrechter in de ontbindingsprocedure. Waar partijen van mening over verschillen is of [verzoeker] zich door middel van hacken toegang tot de mailbox van [leidinggevende] heeft verschaft, of dat [verzoeker] op enig moment leesrechten heeft gekregen, waardoor het voor hem mogelijk was mails uit de mailbox van [leidinggevende] te openen zonder te hacken.
7. [verzoeker] voert aan dat het belang dat hij heeft bij een voorlopig getuigenverhoor ter beantwoording van de vraag of hem leesrechten zijn gegeven ten aanzien van de mailbox van [leidinggevende] in de eerste plaats hierin is gelegen dat hij recht en belang heeft bij rectificatie van de door SRK breed uitgedragen, onjuiste beschuldiging van hacken. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat er op zijn minst enige aanwijzing moet zijn dat SRK de beschuldiging van hacken op een andere wijze naar buiten heeft gebracht dan enkel in de ontbindingsprocedure. Het stond SRK immers vrij om in de ontbindingsprocedure als standpunt naar voren te brengen dat [verzoeker] had gehackt. Het innemen van een standpunt in een procedure kan niet gelden als het naar buiten brengen van een (al dan niet onjuiste) beschuldiging. Processtukken zijn immers niet openbaar. Bovendien is een procedure er nu juist op gericht om een rechterlijk oordeel omtrent de naar voren gebrachte standpunten te verkrijgen.
8. [verzoeker] heeft hiertoe aangevoerd dat er beschuldigingen aan zijn adres zijn geuit op de site www.homefinance.nl. Deze beschuldigingen kunnen volgens [verzoeker] niet anders dan van SRK afkomstig zijn omdat het bericht informatie over de ontbinding bevat, terwijl hij zelf geen informatie uit de ontbindingsprocedure naar buiten heeft gebracht. Het hof volgt [verzoeker] niet in dit standpunt. Ten eerste wordt in het op 24 april 2014 op www.homefinance.nl verschenen bericht niet gesproken over “hacken”, maar over “frauduleuze praktijken”. Ten tweede is onvoldoende onderbouwd dat dit bericht, dat zich op een voor eenieder toegankelijke website bevindt en waarvan de afzender (die zich “Hans” noemt) onbekend is, van SRK afkomstig zou zijn. Voor zover juist is dat het bericht door een werknemer van SRK is geplaatst is (concrete aanwijzingen daarvoor ontbreken eveneens), volgt daaruit nog niet dat deze werknemer dit bericht in opdracht van of met goedkeuring van het management van SRK heeft geplaatst. Er is geen reden om een mogelijk door een werknemer van SRK op eigen titel geplaatst bericht aan SRK toe te rekenen.
9. [verzoeker] heeft in zijn toelichting op Grief I voorts gesteld dat SRK de valse beschuldiging van het hacken breed heeft uitgedragen in “ondermeer publieke reacties naar aanleiding van een door [verzoeker] ingediend artikel 2:298 BW-verzoek”. Het is het hof onduidelijk op welke publieke reacties [verzoeker] doelt. In het verzoekschrift worden deze reacties ook niet concreet omschreven. Voor zover [verzoeker] erop doelt dat SRK in de processtukken van de artikel 2:298 BW procedure melding heeft gemaakt van het feit dat zij [verzoeker] heeft beschuldigd van hacken, geldt dat dit evenmin kan worden gekwalificeerd als “uitdragen” in de door [verzoeker] bedoelde zin. Het hof verwijst naar punt 7 hierboven: processtukken zijn niet openbaar, terwijl gesteld noch gebleken is dat de processtukken door SRK naar buiten zijn gebracht.
10. Namens [verzoeker] is tijdens de mondelinge behandeling nog naar voren gebracht dat ook binnen SRK breed is uitgedragen dat [verzoeker] heeft gehackt en/of gefraudeerd. Ook deze stelling heeft [verzoeker] niet nader toegelicht; hij laat in het ongewisse op welke wijze dit zou zijn geschied. Het hof zal dan ook aan dit standpunt voorbijgaan.
11. De tussenconclusie uit het voorgaande is, dat er geen – serieus te nemen – aanwijzingen zijn dat SRK beschuldigingen van “hacken” aan het adres van [verzoeker] naar buiten heeft gebracht. Voor zover [verzoeker] betoogt dat het voorlopig getuigenverhoor nu juist mede bedoeld is om te onderzoeken òf SRK beschuldigingen naar buiten heeft gebracht, geldt dat daarvoor toch op zijn minst enige aanwijzing moet bestaan. Dat laatste is niet gebleken. [verzoeker] heeft aldus niet de feiten en omstandigheden naar voren gebracht die minimaal noodzakelijk zijn om het belang bij het houden van een getuigenverhoor te rechtvaardigen. Dit klemt te meer in het licht van de hierboven geschetste verziekte verhoudingen.
12. [verzoeker] heeft in zijn beroepschrift, in de toelichting op Grief I, naar voren gebracht dat zijn belang bij een voorlopig getuigenverhoor omtrent de vraag of hem leesrechten zijn verschaft en of die leesrechten op enig moment (na de ontdekking dat [verzoeker] mails gericht aan [leidinggevende] had gelezen) zijn ingetrokken – naast een mogelijke vordering tot rectificatie of schadevergoeding – ook gelegen is in de mogelijkheid van herroeping van het oordeel in de ontbindingsprocedure. Volgens [verzoeker] heeft SRK in de ontbindingsprocedure bewust achtergehouden dat [verzoeker] leesrechten had; de in het geding gebrachte verklaringen van de SRK medewerkers [leidinggevende] en [medewerker] zijn vals.
13. Het hof oordeelt als volgt. Bij alle door artikel 382 Rv genoemde gronden voor herroeping geldt als voorwaarde, dat er verband is tussen de grond voor herroeping en de feitenvaststelling in de bestreden uitspraak. Een dergelijk verband is in dit geval afwezig: de kantonrechter heeft immers uitdrukkelijke overwogen, dat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van hacken en zij heeft haar oordeel geveld, ervan uitgaande dat dat hacken niet zou komen vast te staan (zie punt 2.4 hierboven). Daarmee is sprake van té wankele basis voor enig kans op succes bij een mogelijke herroepingsvordering om het houden van een voorlopig getuigenverhoor over de vraag of is gehackt te rechtvaardigen.
14. [verzoeker] heeft nog betoogd dat zijn verzoek tot het houden van en voorlopig getuigenverhoor er ook op gericht is om uit te zoeken wie het hierboven genoemde bericht op www.homefinance.nl heeft geplaatst. Ook dit onderdeel van het verzoek stuit af op hetgeen hiervoor is overwogen.
15. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grieven falen en de beschikking van de rechtbank zal worden bekrachtigd.

Beslissing

Het hof:
– bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D.A. Schreuder, M.M. Olthof en J.M. Willink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 april 2015 in aanwezigheid van de griffier.