ECLI:NL:GHDHA:2015:129

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2015
Publicatiedatum
30 januari 2015
Zaaknummer
200.152.647/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M. Mink
  • A. van Kempen
  • P. Pijls-olde Scheper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en bijdrage levensonderhoud en studie met betrekking tot verdiencapaciteit en draagkracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin de man was verplicht om kinderalimentatie te betalen. De verzoekers, de vrouw en de jongmeerderjarige, zijn in hoger beroep gekomen van een beschikking van 23 april 2014. De moeder was gemachtigd om de jongmeerderjarige te vertegenwoordigen in de procedure. De mondelinge behandeling vond plaats op 7 november 2014 en werd voortgezet op 11 december 2014, waarbij de man niet was verschenen. De rechtbank had eerder bepaald dat de man met ingang van 1 november 2013 geen bijdrage meer hoefde te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige en de jongmeerderjarige.

De verzoekers betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de man geen andere inkomsten genereert en dat zijn schuldenlast niet van invloed is op zijn draagkracht. Het hof oordeelt dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen andere inkomsten heeft en dat zijn schulden terecht zijn meegenomen in de beoordeling van zijn draagkracht. De verzoekers hebben geen overtuigende argumenten aangedragen die de eerdere beslissing van de rechtbank ondermijnen. Het hof concludeert dat de man momenteel niet over voldoende draagkracht beschikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen, ondanks de mogelijkheid van toekomstige verbeteringen in zijn financiële situatie.

Uiteindelijk bekrachtigt het hof de bestreden beschikking, waarbij de verzoekers in hun grieven niet zijn geslaagd. De beslissing is genomen door de rechters M. Mink, A. van Kempen en P. Pijls-olde Scheper, met mr. De Klerk als griffier, en is uitgesproken op 28 januari 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 28 januari 2015
Zaaknummer : 200.152.647/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-7886
Zaaknummer rechtbank : C/09/452129
[appellante],
de vrouw, en
[appellante]
geboren [in] 1995 te [geboorteplaats],
de jongmeerderjarige,
beiden wonende te[woonplaats],
hierna ook tezamen te noemen: verzoekers,
advocaat mr. F.A.E. Ohlenroth te Leiden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man.

VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Verzoekers zijn op 18 juli 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 23 april 2014 van de rechtbank Den Haag. Daarbij is de moeder door de jongmeerderjarige gemachtigd om hem in de procedure te vertegenwoordigen.
Bij het hof is voorts van de zijde van de vrouw op 18 juli 2014 een brief van diezelfde datum met bijlagen ingekomen.
Op 7 november 2014 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Aangezien de man niet was verschenen, is de mondelinge behandeling aangehouden tot de terechtzitting van 11 december 2014 om 15.00 uur.
De mondelinge behandeling van de zaak is op 11 december 2014 voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de vrouw, bijgestaan door de advocaat van verzoekers;
  • de man.
De jongmeerderjarige is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van verzoekers heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - met wijziging in zoverre van de beschikking van 20 oktober 2010 van de rechtbank Den Haag - de door de man met ingang van 1 november 2013 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen minderjarige en de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige bepaald op nihil. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat vast dat partijen tot 17 november 2010 gehuwd zijn geweest en de ouders zijn van:
  • de jongmeerderjarige, en
  • [minderjarige] geboren [in] 2000 te [geboorteplaats], hierna te noemen: de minderjarige.
De minderjarige en de jongmeerderjarige verblijven bij de vrouw. Bij beschikking van 20 oktober 2010 van de rechtbank Den Haag is de door de man te betalen - toen nog voor beiden -kinderalimentatie met ingang van 1 april 2010 bepaald op € 300,- per kind per maand.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: de kinderalimentatie), respectievelijk de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie ten behoeve van de jongmeerderjarige (hierna ook: de alimentatie jongmeerderjarige).
2. Verzoekers verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en (naar het hof begrijpt) opnieuw beschikkende, het verzoek van de man tot wijziging van de alimentatie alsnog af te wijzen.
3. De man heeft ter zitting verweer gevoerd.
4. Met grief I betogen verzoekers dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is gebleken dat de man inkomsten uit andere ondernemingen genereert. Door de man is zijn belastingaangifte en de jaarrekening van[onderneming 1] over 2012 en 2013 overgelegd. Verzoekers achten dit onvoldoende om te kunnen vaststellen dat er daadwerkelijk geen andere inkomsten zijn. Naast deze aangiften en jaarcijfers dienen tevens de aanslagen te worden overgelegd. Pas uit de aanslagen kan blijken of de gegevens van de man daadwerkelijk geaccepteerd zijn door de Belastingdienst. Verzoekers hebben veel vragen met betrekking tot de diverse ondernemingen van de man. De reden waarom de vrouw met name deze aanslagen wenst te zien is gelegen in de vele andere onduidelijkheden die door de man in deze zaak, maar ook in de gehele periode na de echtscheiding, naar voren zijn gebracht. Samenvattend stellen verzoekers dat er te veel vragen openstaan om te kunnen concluderen dat de man niet over andere inkomsten beschikt. De man heeft volgens hen onvoldoende onderbouwd dat hij in 2013 niet meer dan € 9.758,- aan inkomsten heeft gegenereerd.
5. De eerste grief van verzoekers slaagt naar het oordeel van het hof niet. Het hof acht het voldoende aannemelijk gemaakt dat de man geen inkomsten uit andere ondernemingen genereert. Door de man zijn de aangiftes Inkomstenbelasting 2012 en 2013 overgelegd. Uit die aangiftes blijkt dat de man geen inkomen ontvangt van [onderneming 2], [onderneming 3], [onderneming 4] en [onderneming 5]. Ter zitting heeft de man verklaard dat al die ondernemingen, buiten [onderneming 2], zijn gestaakt. Dit blijkt met betrekking tot [onderneming 5] uit de door de man overgelegde brief van de Belastingdienst van 31 oktober 2013, waarin staat vermeld dat [onderneming 5] vanaf 1 oktober 2013 is uitgeschreven als ondernemer voor de btw. Ook de huur van het pand waar [onderneming 5] gevestigd was, is in juni 2013 opgezegd. Verder blijkt uit de door de man overgelegde aangifte Inkomstenbelasting 2013 dat de man geen aanmerkelijk belang meer had in die ondernemingen, terwijl hij dat in 2012 nog wel had. Voorts is ter zitting gebleken dat de inkomensverklaringen van de Belastingdienst over de jaren 2011 – 2013 corresponderen met de door de man overgelegde aangiftes, zodat ook daaruit niet blijkt dat de man nog andere inkomsten heeft naast de daarin vermelde inkomsten uit loondienst cq[onderneming 1]. Het hof gaat voorbij aan de stelling van verzoekers dat het zou kunnen zijn dat de huidige partner van de man eveneens inkomsten genereert uit[onderneming 1] waardoor het inkomen van de man mogelijk verlaagd wordt, nu die stelling slechts een niet onderbouwde aanname betreft.
6. In grief II stellen verzoekers dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de man een hoge schuldenlast heeft, waaronder gedeeltelijk ook de huwelijkse schuld van partijen. De schuldenlast bestaat uit “nieuwe schulden” die niet meegenomen mogen worden. Ook de “oude” schulden mogen niet worden meegenomen omdat de man hier niet op afbetaalt.
7. Het hof passeert grief II. Op grond van vaste jurisprudentie geldt dat in beginsel alle schulden van invloed zijn op de draagkracht van de onderhoudsplichtige en dat voor het in aanmerking nemen van een schuld niet vereist is dat op de schuld wordt afgelost. Nu gesteld, noch gebleken is dat de schulden van de man onnodig zijn aangegaan of anderszins onredelijk zijn ten opzichte van de alimentatiegerechtigden, heeft de rechtbank die schulden terecht in aanmerking genomen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de man in 2011 een Micro Krediet is aangegaan voor de oprichting van [onderneming 5], hetgeen in dat verband geen ongebruikelijke schuld is. Het hof acht het dan ook alleszins redelijk dat met de aflossing op die schuld rekening wordt gehouden.
8. In grief III betogen verzoekers dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het moeilijk is een baan te vinden om voldoende inkomen te verwerven en zo over voldoende draagkracht te beschikken. Ook bij een inkomen dat net boven de bijstandsnorm uitkomt is een (kleine) bijdrage al geïndiceerd. Daarnaast blijkt volgens de vrouw dat de man acquisitie pleegt (website[onderneming 1]) en dat er derhalve nog steeds vooruitzichten op een beter inkomen bij de man bestaan. De vrouw vraagt zich verder af of de man nog steeds solliciteert.
9. Naar het oordeel van het hof slaagt grief III van verzoekers niet. In eerste aanleg heeft de man een groot aantal sollicitatiebrieven en de afwijzingen daarop, overgelegd. Ook in hoger beroep heeft de man desgevraagd verklaard dat hij nog immer solliciteert. Hij is thans ook voor vijftien uur per week werkzaam bij [postbedrijf] voor een netto inkomen van € 565,- per maand. Daarnaast verricht hij nog enige werkzaamheden voor[onderneming 1], maar de inkomsten daarvan zijn gering. Het hof acht het dan ook aannemelijk dat hij thans niet over voldoende draagkracht beschikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen. Dat er wellicht vooruitzichten bestaan op een beter inkomen aan de zijde van de man, maakt de situatie op dit moment niet anders. Evenmin is gelet op het vorenstaande aannemelijk geworden dat de man zijn verdiencapaciteit onvoldoende benut. Het hof gaat voorbij aan de niet onderbouwde stelling van de vrouw dat de man door middeling de belastingdruk kan spreiden waardoor er meer geld beschikbaar is.
10. Verzoekers betogen met grief IV dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat beide auto’s, respectievelijk de Opel Insignia en de Opel Combo, lease auto’s zijn. Nu de rechtbank in de bestreden beschikking niets heeft overwogen met betrekking tot voormelde auto’s, gaat het hof aan grief IV voorbij.
11. Slotsom uit het vorengaande is dat de door verzoekers aangevoerde grieven niet slagen zodat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Van Kempen en Pijls-olde Scheper, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2015.