9. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op de juiste gronden geoordeeld dat sprake is van ongeoorloofde overbrenging van de minderjarige naar Nederland zoals bedoeld in artikel 3 van het Verdrag. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn naar het oordeel van het hof geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die tot een ander oordeel en een andere beslissing zouden moeten leiden. De minderjarige had ten tijde van de overbrenging haar gewone verblijfplaats in [naam land] en naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat de moeder heeft ingestemd met een verhuizing van de minderjarige naar Nederland. Nog in het midden gelaten of de minderjarige PTSS heeft dan wel sprake is van een vroegkinderlijk trauma, kan het niet anders zijn dan dat de minderjarige veel stress ondervindt van de huidige situatie. Naar het oordeel van het hof is dat echter geen reden om niet over te gaan tot een teruggeleiding, aangezien de teruggeleiding op zich niet de stress verhogende factor is maar de strijd tussen de ouders, die het hof zowel uit de stukken maar ook ter zitting heeft waargenomen. Partijen hebben ieder een eigen visie die op nagenoeg alle fronten geheel uiteenloopt, zij vertrouwen elkaar niet en maken elkaar over en weer ernstige verwijten. In het belang van de minderjarige doen de ouders er verstandig aan om alsnog het advies van de raad op te volgen en in systeemtherapie te gaan. Vaststaat dat de moeder de minderjarige sinds september 2014 niet meer heeft gezien en ter terechtzitting is naar voren gekomen dat er vorige maand voor het eerst weer één contactmoment is geweest tussen de moeder en de minderjarige. De vader heeft geen enkele poging ondernomen om contact tussen de moeder en de minderjarige tussentijds mogelijk te maken en om de verhoudingen tussen partijen te normaliseren. Dit heeft mede tot gevolg gehad dat de minderjarige haar zusje, dat tussentijds geboren is, nog nooit heeft gezien. Dit alles acht het hof zeer zorgelijk.
Gezien het uitgangspunt van het Verdrag leent de onderhavige procedure, zoals de vader zelf al stelt in zijn beroepschrift, zich niet voor een onderzoek van de raad, nog afgezien van het feit dat de raad – naar het hof begrijpt – daar ook geen mogelijkheden toe ziet. Bovendien is het hof van oordeel dat, indien onderzoek geïndiceerd is, zulks in [naam land] plaats kan vinden. Daarnaast zijn er ook andere instanties die – zo nodig – hulp kunnen bieden. Het hof ziet derhalve geen reden om een onderzoek van de raad te gelasten en zal het verzoek van de vader derhalve op dat punt afwijzen.
Aan het beroep van de vader op artikel 11 lid 4 van de Verordening Brussel II bis komt het hof niet toe, aangezien geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag.
Het hof ziet evenmin reden om de teruggeleiding uit te stellen. Nog afgezien van het feit dat de onderhavige procedure een ordemaatregel betreft, is – naar het hof heeft begrepen - de kans groot dat de raad in [naam land] onderzoek zal gaan doen in de daar tussen partijen aanhangige procedure over het hoofdverblijf van de minderjarige. De uikomst van die procedure afwachten, zoals door de vader wordt bepleit, staat op gespannen voet met de bedoeling van het Verdrag. Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof de teruggeleiding per direct zal bevelen. Overigens heeft de vader, hoewel hij in zijn beroepschrift heeft gesteld dat hij niet kan terugkeren naar [naam land] omdat hij daar de financiën niet voor heeft, daarnaar gevraagd ter zitting, meegedeeld dat hij de minderjarige niet zal loslaten en met haar mee gaat naar [naam land] indien het hof de bestreden beschikking bekrachtigt.