Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Rolnummer hoofdzaak : 13/00732
[X],
verzoeker,
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen raadsheer mr. [Y] van het gerechtshof Amsterdam, omdat hij meende dat deze raadsheer de schijn van vooringenomenheid had gewekt door partij te kiezen voor de gemeente [A]. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 14 april 2015, meer dan een maand na de zitting van 10 maart 2015, waar de vermeende vooringenomenheid zich zou hebben voorgedaan. De wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag heeft op 29 mei 2015 de mondelinge behandeling van het verzoek gehouden, waarbij verzoeker en de gewraakte raadsheer aanwezig waren. De raadsheer heeft in zijn schriftelijke reactie aangegeven niet in het wrakingsverzoek te berusten en niet aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker niet tijdig heeft gereageerd op de feiten die aanleiding gaven tot het wrakingsverzoek, aangezien hij dit pas meer dan een maand na de zitting deed. Hierdoor heeft verzoeker niet voldaan aan de vereisten van artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, dat stelt dat een verzoek tot wraking moet worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. De wrakingskamer heeft daarom besloten verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot wraking.