ECLI:NL:GHDHA:2015:1393

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2015
Publicatiedatum
4 juni 2015
Zaaknummer
DH 18-2015
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een raadsheer wegens schijn van vooringenomenheid in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen raadsheer mr. [Y] van het gerechtshof Amsterdam, omdat hij meende dat deze raadsheer de schijn van vooringenomenheid had gewekt door partij te kiezen voor de gemeente [A]. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 14 april 2015, meer dan een maand na de zitting van 10 maart 2015, waar de vermeende vooringenomenheid zich zou hebben voorgedaan. De wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag heeft op 29 mei 2015 de mondelinge behandeling van het verzoek gehouden, waarbij verzoeker en de gewraakte raadsheer aanwezig waren. De raadsheer heeft in zijn schriftelijke reactie aangegeven niet in het wrakingsverzoek te berusten en niet aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker niet tijdig heeft gereageerd op de feiten die aanleiding gaven tot het wrakingsverzoek, aangezien hij dit pas meer dan een maand na de zitting deed. Hierdoor heeft verzoeker niet voldaan aan de vereisten van artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, dat stelt dat een verzoek tot wraking moet worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. De wrakingskamer heeft daarom besloten verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot wraking.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Zaaknummer : DH 18-2015
Rolnummer hoofdzaak : 13/00732
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 3 juni 2015
inzake het schriftelijk verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de hoofdzaak met genoemd rolnummer van:

[X],

wonende te [Z],
verzoeker,

Het geding

In het in de bestuursrechtelijke procedure (belasting) van de verzoeker onder genoemd rolnummer gedane wrakingsverzoek heeft op 10 maart 2015 een terechtzitting van de enkelvoudige belastingkamer van het gerechtshof Amsterdam plaatsgevonden, alwaar zitting had mr. [Y], raadsheer.
Bij schriftelijk verzoek van 14 april 2015 heeft verzoeker een verzoek tot wraking van genoemde raadsheer gedaan.
3. Bij beslissing tot verwijzing van 4 mei 2015 heeft de wrakingskamer van het
gerechtshof Amsterdam in het kader van 'de pilot externe wrakingskamer' de
wrakingszaak op grond van artikel 62b Wet op de rechterlijke organisatie ter verdere behandeling verwezen naar de wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag.
4. De wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag heeft de mondelinge behandeling van
het verzoek bepaald op 29 mei 2015. Verzoeker en de gewraakte raadsheer zijn van de behandeling op deze datum op de hoogte gebracht.
5. Bij schriftelijke reactie van 12 mei 2015 heeft de raadsheer van wie wraking is verzocht, de wrakingskamer medegedeeld niet te berusten in het verzoek tot wraking en een reactie gegeven op het wrakingsverzoek. Voorts heeft hij in de schriftelijke reactie medegedeeld dat hij niet aanwezig zal zijn bij de mondelinge behandeling van de zaak.
6. De verzoeker heeft op 27 mei 2015 schriftelijk gereageerd op de reactie van de raadsheer van wie wraking is verzocht.
7. De wrakingskamer heeft het verzoek op 29 mei 2015 ter gesloten terechtzitting van de wrakingskamer behandeld, waarbij verzoeker is verschenen en gehoord.

Het wrakingsverzoek

8. Door de verzoeker is – samengevat weergegeven – ter onderbouwing van zijn wrakingsverzoek de volgende grond voor wraking aangevoerd:
Verzoeker heeft als grondslag voor het wrakingsverzoek aangevoerd dat de raadsheer de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt doordat hij tijdens de zitting in de hoofdzaak de indruk heeft gewekt partij te kiezen voor de gemeente [A]. Tevens stelt verzoeker, naar de wrakingskamer begrijpt, dat de rechterlijke macht onzorgvuldig te werk gaat nu de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 juli 2011 (nummer AWB 10/6955) niet rechtsgeldig is, omdat daarbij geen proces-verbaal van de zitting is meegestuurd. Verder neemt verzoeker het standpunt in dat hij, na navraag te hebben gedaan bij een voormalig hoogleraar, in de hoofdzaak geheel in zijn recht staat.
9. Voorafgaand aan de behandeling van het verzoek door de wrakingskamer heeft mr. [Y] op 12 mei 2015 schriftelijk zijn reactie naar voren gebracht, inhoudende samengevat weergegeven:
De raadsheer stelt zich op het standpunt dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend. Hij heeft in zijn schriftelijke reactie naar voren gebracht dat de feiten en omstandigheden die voor verzoeker aanleiding gaven tot het doen van het wrakingsverzoek zich uitsluitend hebben voorgedaan ter zitting van 10 maart 2015 en dat, nu het wrakingsverzoek pas op 14 april 2015 is gedaan, verzoeker niet heeft voldaan aan het vereiste dat een verzoek tot wraking moet worden gedaan zodra feiten en omstandigheden aan hem bekend zijn geworden. Dat verzoeker, alvorens het verzoek tot wraking in te dienen, de opinie van een voormalig hoogleraar heeft gevraagd, doet aan bovenstaande niet af.

Beoordeling wrakingsverzoek van 14 april 2015

10. Op grond van artikel 8:15 van de Awb kan op verzoek van een partij, elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
11. Het verzoek tot wraking moet volgens het bepaalde in artikel 8:16, eerste lid, van de Awb worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Uit het verzoekschrift en de ter zitting daarop gegeven toelichting blijkt dat de feiten en omstandigheden waarop verzoeker zijn wrakingsverzoek heeft gegrond, zich uitsluitend hebben voorgedaan ter zitting van 10 maart 2015. De conclusie moet derhalve zijn dat die feiten en omstandigheden hem op dat moment bekend zijn geworden. Door het wrakingsverzoek pas op 14 april 2015 te doen, dat wil zeggen vijfendertig dagen na de zitting van 10 maart 2015 en verzoeker niet heeft aangevoerd of onderbouwd waarom hij ruim een maand nodig heeft gehad om het verzoek in te dienen, heeft hij niet voldaan aan het vereiste dat het verzoek tijdig moet worden gedaan.
12. Gelet op het vorenstaande is de wrakingskamer van oordeel dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek tot wraking.

Beslissing

Het hof:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van mr. [Y];
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan de verzoeker en aan de genoemde raadsheer.
Deze beslissing is gegeven op 3 juni 2015 door mrs. T.E. van der Spoel, A.A. Schuering, Chr.Th.P.M. Zandhuis, in aanwezigheid van de griffier mr. F.A. Mijnans.
aangetekend aan
partijen verzonden: