In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter te Den Haag. De verdachte, geboren in 1975 in Frankrijk en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week met een proeftijd van twee jaren voor diefstal van etenswaren. De verdachte had samen met een ander op 8 februari 2014 in 's-Gravenhage etenswaren weggenomen uit afvalbakken van een supermarkt, [winkelbedrijf]. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de vordering van de advocaat-generaal in overweging nam. De verdediging stelde dat de goederen, waarvan de houdbaarheidsdatum was verstreken, niet meer toebehoorden aan de supermarkt, omdat deze in de afvalbak waren gedeponeerd. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte niet redelijkerwijs kon menen dat de goederen aan niemand toebehoorden. Het hof achtte de diefstal wettig en overtuigend bewezen en oordeelde dat de verdachte strafbaar was. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de politierechter zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zeven dagen. Het hof besloot echter tot een geldboete van € 200,00, die bij gebreke van betaling zou worden omgezet in vier dagen hechtenis. De geldboete werd voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft de zaak op basis van de feiten en omstandigheden in het dossier beoordeeld en de verdachte vrijgesproken van hetgeen meer of anders was ten laste gelegd.