ECLI:NL:GHDHA:2015:1401

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2015
Publicatiedatum
8 juni 2015
Zaaknummer
22-001067-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in een strafzaak betreffende diefstal van etenswaren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter te Den Haag. De verdachte, geboren in 1975 in Frankrijk en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week met een proeftijd van twee jaren voor diefstal van etenswaren. De verdachte had samen met een ander op 8 februari 2014 in 's-Gravenhage etenswaren weggenomen uit afvalbakken van een supermarkt, [winkelbedrijf]. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de vordering van de advocaat-generaal in overweging nam. De verdediging stelde dat de goederen, waarvan de houdbaarheidsdatum was verstreken, niet meer toebehoorden aan de supermarkt, omdat deze in de afvalbak waren gedeponeerd. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte niet redelijkerwijs kon menen dat de goederen aan niemand toebehoorden. Het hof achtte de diefstal wettig en overtuigend bewezen en oordeelde dat de verdachte strafbaar was. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de politierechter zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zeven dagen. Het hof besloot echter tot een geldboete van € 200,00, die bij gebreke van betaling zou worden omgezet in vier dagen hechtenis. De geldboete werd voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft de zaak op basis van de feiten en omstandigheden in het dossier beoordeeld en de verdachte vrijgesproken van hetgeen meer of anders was ten laste gelegd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001067-14
Parketnummer: 09-029117-14
Datum uitspraak: 10 april 2015
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

enkelvoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter te Den Haag van 12 maart 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [dag] 1975 te [plaats] (Frakrijk),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 27 maart 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het ten laste gelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 februari 2014 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen diverse/een etenswa(a)r(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [winkelbedrijf], filiaal [filiaal], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweren
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit, nu de verdachte de ten laste gelegde goederen weliswaar heeft weggenomen, maar deze goederen op het moment van het wegnemen niet (langer) “toebehoorden aan een ander of anderen dan de verdachte”.
De raadsman heeft daartoe – kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat [winkelbedrijf] de eigendom van de goederen, zijnde etenswaren waarvan de houdbaarheidsdatum verstreken was had prijsgegeven (res derelictae) door deze in een afvalbak te deponeren. De raadsman heeft voorts betoogd dat de verdachte op grond van die omstandigheden mocht menen dat de goederen aan niemand toebehoorden, waardoor zijn oogmerk niet op
wederrechtelijketoe-eigening van die goederen gericht was.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van prijsgegeven goederen gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Blijkens de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn de etenswaren weggenomen uit afval/restbakken, die waren geplaatst in een laad/losruimte aan de achterzijde van de supermarkt, die wordt afgesloten met een roldeur en een toegangsdeur.
Naar het oordeel van het hof kan van goederen die op het eigen terrein van de gerechtigde, in casu [winkelbedrijf], aanwezig zijn, laat staan van goederen die zich in een inpandige ruimte van de gerechtigde bevinden, in het maatschappelijk verkeer niet (zonder meer) worden aangenomen dat de eigendom van deze goederen door de eigenaar is prijsgegeven.
De omstandigheid dat in het onderhavige geval die goederen in afvalbakken waren gedeponeerd, maakt dit niet anders, temeer niet daar – zo heeft de raadsman desgevraagd te kennen gegeven – bij verdachte bekend was dat [winkelbedrijf], anders dan sommige andere supermarkten, goederen waarvan de houdbaarheidsdatum is verstreken
nietdesgevraagd aan willekeurige personen afstaat.
Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte in redelijkheid niet kon menen dat deze goederen aan niemand toebehoorden.
Het hof verwerpt het verweer.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen, nu het ten laste gelegde wegnemen van de etenswaren niet is te kwalificeren als diefstal in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft daartoe – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de etenswaren vanwege het verstrijken van houdbaarheidsdatum onverkoopbaar waren geworden en derhalve voor [winkelbedrijf] hun economische waarde hadden verloren. Daarmee hebben die goederen volgens de raadsman niet meer te gelden als een belang dat artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht beoogt te beschermen.
Het afgeleide belang dat [winkelbedrijf] heeft om in plaats van deze goederen om niet weg te geven, vergelijkbare verse producten tegen de normale prijs te verkopen, is volgens de raadsman niet als een door dat wetsartikel te beschermen belang aan te merken.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
De stelling van de raadsman die impliceert dat voor een commercieel bedrijf zoals [winkelbedrijf] – als het gaat om oorspronkelijk voor de verkoop bestemde goederen - uitsluitend verkoopbare en aldus op geld waardeerbare goederen vallen onder de reikwijdte van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht, getuigt naar het oordeel van het hof van een te enge en daardoor onjuiste rechtsopvatting. De omstandigheid dat [winkelbedrijf] – zo blijkt ook uit het betoog van de raadsman - kennelijk redenen heeft om geen afstand te willen doen van goederen waarvan de houdbaarheidsdatum verstreken is, is naar het oordeel van het hof voldoende om aan te nemen dat die goederen voor [winkelbedrijf] enigerlei waarde hebben, althans dat [winkelbedrijf] een zeker - in rechte te respecteren - belang bij die goederen heeft.
Het hof acht het daarenboven een feit van algemene bekendheid dat de uiterste houdbaarheidsdatum die is vermeld op de verpakking van bederfelijke etenswaren – om redenen van voedselveiligheid - over het algemeen een (zeer) ruime marge biedt. Bij de juiste bewaarcondities zijn etenswaren die over de aangegeven houdbaarheidsdatum heen zijn doorgaans nog dagen daarna zonder gevaar voor de gezondheid eetbaar. Van dergelijke etenswaren kan reeds om die reden niet worden gezegd dat zij geen enkele waarde hebben, ook al mag de eigenaar van de winkel ze op grond van de wet niet meer verkopen.
Het hof verwerpt het verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks8 februari 2014 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander
of anderen,
althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen diverse
/eenetenswa
(a)r
(en
),
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan winkelbedrijf [winkelbedrijf], filiaal [filiaal]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
het bewezen verklaarde levert op:

diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven dagen met een proeftijd van twee jaren.
Strafmotivering
De raadsman van de verdachte heeft uiterst subsidiair bepleit dat bij een bewezenverklaring dient te worden volstaan met een schuldigverklaring zonder strafoplegging, nu aan het wegnemen van de etenswaren ideële motieven ten grondslag hebben gelegen. Immers, dat de houdbaarheidsdatum van de etenswaren is verstreken, wil niet zeggen dat ze niet langer voor consumptie geschikt zijn. Door zijn handelen heeft de verdachte verspilling van voedsel willen tegengaan.
Bovendien dient naar de mening van de raadsman te worden meegewogen dat de goederen voor de [winkelbedrijf] geen verkoopwaarde meer hadden.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal van etenswaren.
Diefstal maakt een ernstige inbreuk op het eigendomsrecht van een ander, die immers niet zelf meer over zijn weggenomen goed(eren) kan beschikken. Reeds daarom is diefstal ontoelaatbaar.
Dat de verdachte bij de diefstal ideële motieven had en aldus verspilling van voedsel heeft willen voorkomen, doet aan die inbreuk niet af.
Met het oog op de speciale en generale preventie acht het hof het achterwege laten van strafoplegging dan ook niet aan de orde.
Nu de verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel van de Juridische Documentatie d.d. 13 maart 2015 niet eerder is veroordeeld wegens strafbare feiten, acht het hof een (voorwaardelijke) gevangenisstraf, zoals door de politierechter is opgelegd en in hoger beroep door de advocaat-generaal is gevorderd, thans niet aan de orde. Het hof zal bij de strafoplegging dan ook aansluiting zoeken bij de straf die doorgaans voor winkeldiefstal (door de verdachte voor het eerst gepleegd) wordt opgelegd, te weten: een geldboete van hierna te melden hoogte. Het hof heeft bij de oplegging van deze geldboete rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan is gebleken op de terechtzitting.
Voorts neemt het hof in aanmerking dat de feitelijke waarde van de goederen, nu de houdbaarheidsdatum was verstreken, niet overeenkomt met de oorspronkelijke verkoopwaarde zoals op de kassabon staat vermeld. Het hof ziet hierin aanleiding om de geldboete geheel voorwaardelijk op te leggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. C.G.M. van Rijnberk, in bijzijn van de griffier mr. A.M.F.F. van Rede-van den Bosch.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 april 2015.
Mr. A.M.F.F. van Rede-van den Bosch is buiten staat dit arrest te ondertekenen.