ECLI:NL:GHDHA:2015:1403

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
8 juni 2015
Zaaknummer
22-004994-11
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen tenuitvoerlegging vervangende hechtenis na niet-nakoming taakstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 mei 2015 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis. De veroordeelde had een taakstraf opgelegd gekregen, maar deze niet naar behoren verricht. Dit was mede te wijten aan zijn eigen toedoen, aangezien hij opnieuw in aanraking was gekomen met de justitie en sindsdien in voorlopige hechtenis zat. De advocaat-generaal had op 29 januari 2015 de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis bevolen, waarop de veroordeelde bezwaar aantekende. Tijdens de openbare zitting op 30 april 2015 zijn zowel de veroordeelde als zijn raadsman, mr. M. de Reus, gehoord, evenals de advocaat-generaal, mr. I.J.E.H.C. Degeling.

Het hof heeft vastgesteld dat de taakstraf, die oorspronkelijk was opgelegd bij vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage op 20 oktober 2011, niet was uitgevoerd. De veroordeelde was in voorlopige hechtenis geraakt in verband met een ander strafbaar feit, waardoor de uitvoering van de taakstraf niet mogelijk was. De raadsman voerde aan dat de veroordeelde momenteel in een penitentiair programma met een enkelband thuis verbleef en vrijwilligerswerk deed, en dat het onterecht zou zijn om de vervangende hechtenis te laten uitvoeren.

Het hof oordeelde echter dat de termijn voor de uitvoering van de taakstraf nog niet was verstreken, maar dat de taakstraf door toedoen van de veroordeelde als mislukt moest worden beschouwd. De rechter benadrukte dat de vraag of een taakstraf mislukt is, afhankelijk is van de feiten en omstandigheden van het geval. Uiteindelijk verklaarde het hof het bezwaarschrift ongegrond, waarmee de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis werd bevestigd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004994-11
Datum uitspraak: 13 mei 2015

GERECHTSHOF DEN HAAG

meervoudige kamer voor strafzaken

ARREST

gewezen op het bezwaarschrift op grond van artikel 22g, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht tegen de kennisgeving van het bevel van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis, ingediend namens de veroordeelde, genaamd:

[veroordeelde],

geboren te [plaats] [dag] 1989,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Rijnmond - R'dam Noordsingel PIA te Rotterdam.
ProcesgangDe veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 20 oktober 2011, onder parketnummer 09-753642-10, veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 60 dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Namens de veroordeelde is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Vervolgens is hij bij onherroepelijk arrest van dit gerechtshof van 7 maart 2012 met bovengemeld rolnummer veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 40 dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
De advocaat-generaal heeft op 29 januari 2015 de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen bevolen. Het openbaar ministerie heeft de veroordeelde hiervan kennis gegeven. Namens de veroordeelde is door mr. M de Reus, advocaat te Rotterdam, een bezwaarschrift ingediend tegen deze kennisgeving.
Het hof heeft dit bezwaarschrift behandeld op de openbare terechtzitting van 30 april 2015. Daar zijn gehoord de veroordeelde, zijn raadsman mr. M. de Reus, advocaat te Rotterdam, en de advocaat-generaal mr. I.J.E.H.C. Degeling.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot ongegrond-verklaring van het bezwaarschrift.
Beoordeling van het bezwaarschrift
Het arrest waarbij voornoemde taakstraf is opgelegd, is op 22 maart 2012 onherroepelijk geworden. Op dat moment ving de termijn voor de duur van één jaar aan, waarbinnen de taakstraf moest worden voltooid. Op 27 maart 2012 is de veroordeelde voorlopig gedetineerd geraakt in verband met een ander strafbaar feit. De voorlopige hechtenis in die zaak duurt thans nog voort. Op 9 januari 2015 heeft de reclassering de taakstraf als niet uitvoerbaar geretourneerd, wegens langdurige detentie van de veroordeelde. Er is nog geen aanvang gemaakt met de uitvoering van de taakstraf.
De raadsman van de veroordeelde heeft verzocht het bewaarschrift gegrond te verklaren. Hij heeft daartoe verwezen naar het bepaalde in artikel 22c, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de veroordeelde thans in het kader van een penitentiair programma met een enkelband thuis verblijft en vier dagen per week vrijwilligerswerk doet, en dat het zonde zou zijn om deze positieve ontwikkeling te doorkruisen, door de veroordeelde de vervangende hechtenis te laten uitzitten.
Het hof overweegt het volgende.
Uit artikel 22c, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht volgt dat de termijn waarbinnen de taakstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen. Dit betekent in de onderhavige zaak dat de uitvoeringstermijn van de taakstraf thans nog niet is verstreken en dat deze na vrijlating van de veroordeelde nog een klein jaar zal voortduren.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de tenuitvoerlegging van de taakstraf, dan wel de vervangende hechtenis, door langduriger detentie niet meer mogelijk zou zijn. De bepaling geeft de veroordeelde géén onverkorte aanspraak om na ommekomst van een langdurige detentie de taakstraf alsnog uit te voeren. De vraag of de uitvoeringstermijn van de taakstraf nog loopt, staat los van de vraag of de taakstraf niet dan wel niet naar behoren is verricht, en derhalve als zijnde mislukt moet worden beschouwd. Ook indien de termijn nog niet is verstreken kan bij mislukking van een taakstraf de vervangende hechtenis
worden bevolen. Of een taakstraf moet worden geacht te zijn mislukt is een vraag die door de rechter moet worden beantwoord, waarbij de feiten en omstandigheden van het concrete geval in aanmerking moeten worden genomen.
Het hof stelt in de onderhavige zaak vast dat de veroordeelde – nádat aan hem bij vonnis van 20 oktober 2011 een taakstraf was opgelegd – bij arrest van dit hof van 7 maart 2012 opnieuw tot (onder meer) een taakstraf is veroordeeld. Na het vonnis in eerste aanleg is de veroordeelde opnieuw met justitie in aanraking gekomen, en wel op zodanige wijze dat hij ter zake van twee ernstige misdrijven thans nog steeds, vanaf 27 maart 2012, in voorlopige hechtenis verkeert en aan hem in hoger beroep ter zake van die twee misdrijven een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en 6 maanden is opgelegd.
Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de uitvoering van de taakstraf door toedoen van de verdachte zelf is mislukt. Die taakstraf is dan ook niet naar behoren verricht. Hetgeen door en namens de veroordeelde ter zitting naar voren is gebracht, doet aan het oordeel van het hof niet af.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard.

Beslissing

Hef hof:
Verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Dit arrest is gewezen door mr. G.P.A. Aler, mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. I.P.A. van Engelen,
in bijzijn van de griffier mr. N. van der Velden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 mei 2015.