In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1976 in Bulgarije en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, is beschuldigd van diefstal van een portemonnee van een 81-jarige vrouw op 22 mei 2013 te Rotterdam. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan deze diefstal op geraffineerde wijze, wat heeft geleid tot een gevangenisstraf van vier weken.
In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, maar tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. Tijdens de zittingen heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat de verklaringen van de verdachte uitgesloten moesten worden van het bewijs op grond van de Salduz-jurisprudentie, omdat de verdachte de Nederlandse taal niet goed machtig was. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte voldoende was geïnformeerd over haar recht op rechtsbijstand en dat haar verklaringen in voldoende mate door andere bewijsmiddelen konden worden onderbouwd.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de portemonnee met inhoud heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat meegewogen is in de strafmaat. Het hof heeft uiteindelijk besloten om de gevangenisstraf te verlagen tot vier weken, mede omdat het slachtoffer de portemonnee terug heeft gekregen zonder financiële schade. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen en de beslissing is genomen in het belang van de rechtsgang.