ECLI:NL:GHDHA:2015:1413

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2015
Publicatiedatum
8 juni 2015
Zaaknummer
22-003929-13
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting van een taxichauffeur door zich voor te doen als betalende klant

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van oplichting van een taxichauffeur door zich voor te doen als een betalende klant. De feiten zijn als volgt: op of omstreeks 20 november 2012 te Vlaardingen heeft de verdachte, samen met anderen of alleen, een taxichauffeur bewogen tot het verlenen van een taxirit door zich valselijk voor te doen als een betalende klant, terwijl hij wist dat hij niet in staat was om de rit te betalen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich op het moment van instappen in de taxi en gedurende de rit bewust was van zijn financiële situatie en dat hij geen intentie had om later te betalen.

In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft in het nadeel van de verdachte rekening gehouden met een eerder uittreksel Justitiële Documentatie, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van zestig uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003929-13
Parketnummer: 10-741206-13
Datum uitspraak: 23 januari 2015
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 2 september 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [dag] 1983,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 9 januari 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 november 2012 te Vlaardingen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [persoon] heeft bewogen tot het verlenen van een dienst te weten het rijden van een taxirit, hebbende verdachte en/of zijn/haar mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als (een) betalende klant(en), terwijl hij/zij wist(en) dat hij/zij niet het (gehele) bedrag van de taxirit konden betalen, waardoor naam eigenaar/benadeelde werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 20 november 2012 te Vlaardingen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,met het oogmerk om zich
en/of (een) ander(en)wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een
valse naam en/of van eenvalse hoedanigheid
en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [persoon] heeft bewogen tot het verlenen van een dienst te weten het rijden van een taxirit, hebbende verdachte
en/of zijn/haar mededader(s)met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven -
valselijk en/of listiglijk en/ofbedrieglijk en
/ofin strijd met de waarheid zich voorgedaan als
(een
)betalende klant
(en), terwijl hij
/zijwist
(en)dat hij
/zijniet het
(gehele
)bedrag van de taxirit kon
denbetalen, waardoor
naam eigenaar/benadeelde werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd –kort gezegd- dat het voor een bewezenverklaring vereiste oogmerk om zich wederrech-telijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid (oplichting) bij de verdachte ontbreekt.
Hij zou wel de bedoeling hebben gehad te betalen voor de taxirit.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen, met name uit de door de verdachte bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring, kan worden afgeleid dat de verdachte van meet af aan wist dat hij op het moment dat hij de taxi is ingestapt en gedurende de taxirit gebruik maakte van de dienst van de taxichauffeur, niet voldoende geld bij zich had om te betalen. Op geen enkele manier is aannemelijk geworden dat verdachte van plan was op een later tijdstip alsnog de taxirit te betalen of een betalingsregeling aan te gaan.
Dat onder deze omstandigheden kan worden aangenomen dat de verdachte de taxichauffeur heeft bewogen tot het verlenen van de dienst door een valse hoedanigheid aan te nemen, te weten zich voordoen als betalende passagier, volgt uit de algemene gebruikelijke gang van zaken omtrent het gebruik maken van de diensten van een taxichauffeur zonder dat daarvoor van tevoren afspraken zijn gemaakt (het aanhouden van een taxi op straat).
Het is te doen gebruikelijk dat een passagier op straat in de taxi stapt zonder aan te geven dat hij zal betalen en zonder dat de chauffeur zich ervan verwittigt dat er betaald zal worden. Door op straat in de taxi te stappen en daarin te blijven zitten, terwijl hij weet dat hij niet in staat is direct en volledig voor de rit te betalen, en dit gegeven eerst op het einde van de taxirit kenbaar te maken heeft de verdachte zich valselijk, in strijd met de waarheid, voorgedaan als een betalende klant. Hij heeft aldus valselijk gebruik gemaakt van het vertrouwen dat een taxichauffeur, gelet op de gebruikelijke gang van zaken, moet kunnen stellen in de kredietwaardigheid van zijn klant.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
het bewezen verklaarde levert op:

oplichting.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting van een taxichauffeur door zich voor te doen als (bonafide) betalende klant. Door aldus te handelen heeft de verdachte financieel nadeel toegebracht en misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de chauffeur in hem mocht stellen.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 december 2014, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. J.M. van de Poll, mr. J.T.F.M. van Krieken en mr. J.W. Klein Wolterink,
in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 januari 2015.