Het hof heeft acht geslagen op de omstandigheid dat bij de berechting in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden, nu tussen de datum van het instellen van hoger beroep en de datum van het eindarrest meer dan twee jaar is verstreken.
Op 3 februari 2012 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld. Het dossier is tijdig bij de griffie van het hof binnengekomen en op 7 augustus 2012 heeft een regiezitting plaatsgevonden, waar de verdediging heeft verzocht om onder meer een tiental getuigen, waaronder aangever [persoon 5], te horen. Op de terechtzitting van 21 augustus 2012 heeft het hof de beslissingen op de verzoeken van de verdediging medegedeeld. Alle getuigenverzoeken zijn toen toegewezen en daartoe is de zaak verwezen naar de rechter-commissaris. De getuige [persoon 5] is niet door de rechter-commissaris gehoord. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 april 2013 heeft de rechter-commissaris besloten de getuige [persoon 5] niet te horen vanwege diens gezondheidsproblemen.
Op 26 augustus 2013 heeft er opnieuw een terechtzitting bij dit hof plaatsgevonden. De raadsman van de verdachte heeft toen het verzoek om de getuige [persoon 5] te horen nadrukkelijk gehandhaafd. Het hof heeft dit verzoek, na afweging van de verschillende belangen, toegewezen en de zaak daartoe verwezen naar de raadsheer-commissaris.
Op 17 februari 2015 heeft de raadsheer-commissaris een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, waarin hij concludeert dat moet worden afgezien van het horen van de getuige [persoon 5], nu er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering. Op de terechtzitting van 3 maart 2015 is de zaak verder inhoudelijk behandeld en is het onderzoek gesloten. Op 17 maart 2015 wordt een eindarrest gewezen.
Uit deze gang van zaken blijkt dat de vertraging van de behandeling van de zaak in hoger beroep in belangrijke mate het gevolg is van onderzoekswensen van de verdediging. Ook toen evident was dat het horen van de getuige [persoon 5] tot een substantiële vertraging zou leiden, heeft de verdediging de wens om deze getuige te horen gehandhaafd. Gelet hierop ziet het hof geen reden om aan de overschrijding van de redelijke termijn gevolgen te verbinden en zal het hof volstaan met de constatering daarvan. Bij het bepalen van de hoogte van de straf zal het hof wel rekening houden met het tijdsverloop sinds het feit werd gepleegd.