ECLI:NL:GHDHA:2015:1414

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2015
Publicatiedatum
8 juni 2015
Zaaknummer
22-000649-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging en bedreiging met een auto tijdens nieuwjaarsnacht

In de vroege uren van nieuwjaarsdag heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging en bedreiging. Samen met een medeverdachte heeft hij met een mes in de hand stekende bewegingen gemaakt richting een slachtoffer, terwijl de medeverdachte daadwerkelijk het slachtoffer in zijn been heeft gestoken. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden. Het hof heeft de zaak beoordeeld na hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, waaronder poging tot doodslag en mishandeling, omdat het hof niet wettig en overtuigend bewijs aanwezig achtte voor opzet. Wel is de verdachte schuldig bevonden aan bedreiging van twee personen door met een auto op hen in te rijden, wat hen angst aanjoeg. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte had eerder geweldsdelicten gepleegd, wat meegewogen is in de strafmaat. De uitspraak benadrukt de maatschappelijke impact van geweldsdelicten en de noodzaak van een stevige reactie van de rechter.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000649-12
Parketnummer: 10-701002-11
Datum uitspraak: 17 maart 2015
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 1 februari 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] (Turkije) op [dag] 1987,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 26 augustus 2013 en 3 maart 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde (voor zover dat feit betrekking heeft op [persoon 1], [persoon 2] en een of meerdere onbekend gebleven personen) vrijgesproken en ter zake van het onder
1. primair, 2 (voor zover dat feit betrekking heeft op [persoon 3] en [persoon 4]) en destijds 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Naar het oordeel van het hof, dat reeds kenbaar is gemaakt op de terechtzitting in hoger beroep van 21 augustus 2012, heeft het onder 2 ten laste gelegde te gelden als een impliciet cumulatieve tenlastelegging, waarin cumulatief – en derhalve gevoegd – verschillende strafbare feiten zijn opgenomen. Hierboven werd reeds vastgesteld dat de verdachte van drie van die feiten – te weten de bedreigingen van respectievelijk [persoon 1], [persoon 2] en een of meerdere onbekend gebleven personen – is vrijgesproken. Het hof verstaat het namens de verdachte onbeperkt ingestelde hoger beroep aldus, dat dit ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet is gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven vrijspraken.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep en voor zover nog aan de orde in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 01 januari 2011 te Rozenburg, gemeente Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [persoon 2] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een auto (met hoge snelheid) op die [persoon 2] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 01 januari 2011 te Rozenburg, gemeente Rotterdam, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [persoon 2]), met een auto op die [persoon 2] is ingereden, tengevolge waarvan die [persoon 2] ten val is gekomen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 01 januari 2011 te Rozenburg, gemeente Rotterdam, [persoon 3] en/of [persoon 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een auto (op hoge snelheid) op genoemde perso(o)n(en) is ingereden;
3.
hij op 1 januari 2011 te Rozenburg, gemeente Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en diens mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, genaamd [[persoon 5]], van het leven te beroven, met een mes meerdere malen, althans eenmaal in de lies en/of een been, althans het lichaam van die [persoon 5] heeft gestoken, althans in de richting van de lies en/of het been, althans het lichaam van die [persoon 5] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op 1 januari 2011 te Rozenburg, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, aan een persoon, genaamd [[persoon 5]], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, doordat verdachte en diens mededader deze [persoon 5] opzettelijk met een mes meerdere malen, althans eenmaal in diens lies en/of been, althans in diens lichaam hebben gestoken;
meer subsidiair:
hij op 1 januari 2011 te Rozenburg, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en diens mededader
voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd
[[persoon 5]], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes meermalen, althans eenmaal, in diens lies en/of been, althans in diens lichaam heeft gestoken, althans in de richting van diens lies en/of het been, althans diens lichaam heeft gestoken, zijnde de
verdere uitvoering van dit misdrijf niet voltooid;
nog meer subsidiair:
hij op of omstreeks 01 januari 2011 te Rozenburg, gemeente Rotterdam,, op of aan de openbare weg, de [straatnaam], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
[[persoon 5]], welk geweld bestond uit zwaaien en/of maken van stekende bewegingen met een mes in de richting van die [persoon 5] en/of het steken van die [persoon 5] met een mes in de lies en/of een been, althans het lichaam, terwijl dit door hem, verdachte, gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Beoordeling van de ten laste gelegde feiten
Het hof zal de ten laste gelegde feiten in chronologische volgorde van de betreffende nacht behandelen.
Het onder 3 ten laste gelegde
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsman kort gezegd aangevoerd dat geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte], die een mes in het been van [persoon 5] heeft gestoken. De verdachte was daarvan niet op de hoogte en bevond zich op dat moment ook niet in de buurt van [persoon 5]. De verdachte heeft geen enkele handeling jegens aangever [persoon 5] verricht en kan daarom niet als medepleger worden beschouwd. De verklaringen van [persoon 5] moeten volgens de raadsman worden uitgesloten van het bewijs, nu de verdediging niet in staat is geweest deze getuige te ondervragen. Ook de verklaringen van de getuigen [persoon 4] en Bal mogen volgens de raadsman niet voor het bewijs worden gebruikt, omdat hij de inhoud daarvan onbetrouwbaar acht.
Bij de beoordeling van het onder 3 ten laste gelegde gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aangever [persoon 5] heeft in zijn aangifte verklaard dat de medeverdachte [medeverdachte] een mes in zijn been heeft gestoken.
De getuige Bal heeft verklaard dat hij zag dat [medeverdachte] en de verdachte allebei een mes in hun hand hadden. [medeverdachte] stond tegenover [persoon 5] en de verdachte stond iets aan de linkerkant van [persoon 5]. Bal zag dat [medeverdachte] en de verdachte beiden met het mes in de hand aan het zwaaien waren. Ze zwaaiden richting [persoon 5]. De getuige [persoon 4] heeft verklaard dat hij zag dat [persoon 5] werd belaagd door [medeverdachte] en de verdachte en dat zij beiden een mes in hun handen hadden. Hij zag dat [medeverdachte] met het mes in het been van [persoon 5] stak en dat de verdachte richting het bovenlichaam van [persoon 5] stak. [medeverdachte] was met [persoon 5] bezig en de verdachte kwam hem helpen. De verdachte heeft daarbij steekbewegingen gemaakt.
Anders dan de raadsman ziet het hof geen reden om de verklaring van aangever [persoon 5] van het bewijs uit te sluiten. Naar het oordeel van het hof wordt de verklaring van [persoon 5] omtrent het onder 3 ten laste gelegde in belangrijke mate ondersteund door andere bewijsmiddelen, met name de verklaring van de getuige [persoon 4], de verklaring van de getuige Bal en de zich in het dossier bevindende beschrijving van het letsel. Voorts weegt het hof mee dat [persoon 5] ook zichzelf heeft belast met de door hem afgelegde verklaringen, in die zin dat hij heeft verklaard mede zelf de confrontatie te zijn aangegaan en ook uit eigen beweging een aantal klappen te hebben uitgedeeld. Het hof verwerpt daarom het verweer en zal de verklaring van [persoon 5] gebruiken voor het bewijs.
Het hof volgt de raadsman evenmin daar waar hij betoogt dat de verklaringen van de getuigen Bal en [persoon 4] dienen te worden uitgesloten van het bewijs. De verklaringen van deze getuigen omtrent het onder 3 ten laste gelegde zijn gedetailleerd en komen op meerdere punten overeen met de verklaringen van anderen. Anders dan de raadsman ziet het hof geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen. Het hof verwerpt het verweer en zal de verklaringen van de getuigen Bal en [persoon 4] dan ook gebruiken voor het bewijs.
Uit de hierboven uiteengezette feiten en omstandigheden blijkt weliswaar dat de verdachte zich samen met de medeverdachte [medeverdachte] heeft bevonden in de directe nabijheid van [persoon 5], en dat de verdachte daarbij met een mes in zijn hand zwaaiende en stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van [persoon 5], maar naar het oordeel van het hof kan op basis van deze feiten en omstandigheden niet wettig en overtuigend worden bewezen dat er met betrekking tot het steken door [medeverdachte] in het been van [persoon 5] tussen [medeverdachte] en de verdachte een nauwe en bewuste samenwerking heeft bestaan, waardoor de verdachte als medepleger kan worden aangemerkt. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder
3 primair, 3 subsidiair en 3 meer subsidiair ten laste gelegde. Door te handelen zoals de verdachte heeft gedaan heeft hij naar het oordeel van het hof echter wel een voldoende significante bijdrage geleverd aan het jegens [persoon 5] gepleegde geweld, nu zijn zwaaiende en stekende bewegingen in de onderhavige context zullen hebben bijgedragen aan een sfeer waarin het steekincident heeft kunnen plaatsvinden, zodat het hof de onder 3 nog meer subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging wel wettig en overtuigend bewezen acht.
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van zowel het onder 1 als het onder 2 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman kort gezegd aangevoerd dat de verdachte rustig heeft gereden en dat hij geen opzet – ook niet in voorwaardelijke zin – heeft gehad om [persoon 2] aan te rijden. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte rustig heeft gereden en dat de verklaringen van [persoon 3] en [persoon 4] dat zij bang waren niet toereikend zijn om de ten laste gelegde bedreigingen wettig en overtuigend te bewijzen.
Het hof overweegt het volgende.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof vast dat de verdachte de bestuurder van de auto is geweest en dat hij, op het moment dat veel mensen zich – in de kleine uurtjes van nieuwjaarsdag - op straat bevonden, een aantal keer heen en weer is gereden in die straat. Gelet op de situatie ter plaatse reed de verdachte met een onverantwoord hoge snelheid. Verschillende mensen moesten voor de auto wegspringen om niet te worden geraakt. De verdachte is vlak langs [persoon 3] gereden. [persoon 3] was daardoor heel bang dat de auto haar zou raken. [persoon 4] zag de auto ook op hem af komen. De verdachte is twee keer op hem ingereden. [persoon 4] dacht dat de bestuurder van de auto hem dood wilde rijden en hij vreesde voor zijn leven. Toen [persoon 2] de straat overstak om haar dochter te zoeken, heeft de auto de rechterschouder van [persoon 2] geraakt. Zij viel daardoor op de grond en had pijn aan haar schouder.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, en met de verdediging, acht het hof de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag van [persoon 2] niet wettig en overtuigend bewezen. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van [persoon 2]. Dit kan evenmin worden afgeleid uit het hierboven omschreven rijgedrag van de verdachte. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde. Hetzelfde geldt voor de onder 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling van [persoon 2]. Naar het oordeel van het hof kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op het mishandelen van [persoon 2]. Ook daarvan zal de verdachte daarom worden vrijgesproken.
De – thans nog aan de orde zijnde – onder 2 ten laste gelegde bedreigingen acht het hof wel wettig en overtuigend bewezen. Naar het oordeel van het hof is het hierboven beschreven handelen van de verdachte van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij [persoon 3] en [persoon 4] de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan de – thans nog aan de orde zijnde – onder 2 ten laste gelegde bedreigingen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 nog meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op
of omstreeks01 januari 2011 te Rozenburg, gemeente Rotterdam, [persoon 3] en
/of[persoon 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een auto
(op hoge snelheid)op genoemde perso
(o)n
(en
) isingereden;
3 nog meer subsidiair.
hij op
of omstreeks01 januari 2011 te Rozenburg, gemeente Rotterdam,
, op of aan de openbare weg, de [straatnaam], in elk gevalop of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
[[persoon 5]], welk geweld bestond uit zwaaien en
/ofmaken van stekende bewegingen met een mes in de richting van die [persoon 5] en
/ofhet steken van die [persoon 5] met een mes in
de lies en/ofeen been
, althans het lichaam, terwijl dit door hem, verdachte, gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Kwalificatie
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

meermalen gepleegd.

Het onder 3 nog meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte
Het onder 3 ten laste gelegde
Voor zover de raadsman zich ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde subsidiair op het standpunt heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eens ander lijf en hem daarom een beroep op noodweer(exces) dan wel putatief noodweer toekomt zodat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, stelt het hof vast dat dit verweer onderbouwing mist, evenals (daardoor) verbinding met de ten laste gelegde feiten. Om die reden gaat het hof aan dit verweer voorbij.
Er is overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 3 meer subsidiair bewezen verklaarde en van de verdachte uitsluit. Het onder 3 meer subsidiair bewezen verklaarde en de verdachte zijn dus strafbaar.
Het onder 2 ten laste gelegde
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman van de verdachte zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de verdachte een beroep op noodweer(exces) dan wel putatief noodweer toekomt en dat hij daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zowel verdachtes lijf als het lijf van zijn vrienden. De auto was op dat moment het enige middel waarmee de verdachte zich kon verdedigen.
Bij de beoordeling van dit verweer stelt het hof voorop dat het de verklaring van de verdachte, dat hij enkel en alleen heen en weer heeft gereden op straat om zijn vriend [naam] te helpen, niet aannemelijk acht. Het hof baseert dit oordeel mede op het hierna te omschrijven rijgedrag van de verdachte.
Anders dan de raadsman gaat het hof uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Nadat [medeverdachte] een mes in het been van [persoon 5] had gestoken, zijn de verdachte en [medeverdachte] weer in de auto gestapt. De verdachte zat achter het stuur en reed vervolgens, gelet op de situatie ter plaatse met een onverantwoord hoge snelheid, heen en weer in de straat. De verdachte reed telkens in de richting van mensen. Verschillende mensen moesten voor de auto wegspringen om niet te worden geraakt. De verdachte is vlak langs [persoon 3] gereden. [persoon 4] zag de auto ook op hem af komen. De verdachte is twee keer op hem ingereden. De auto reed ook meerdere keren richting [persoon 5], die op de weg lag. Mensen hielden de auto tegen, door stenen en andere voorwerpen naar de auto te gooien. Daardoor is de voorruit van de auto beschadigd geraakt.
Het hof is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden geen beroep op noodweer rechtvaardigen. Naar ’s hofs oordeel kan het gedrag van de mensen op straat niet worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding jegens verdachte en zijn vrienden. Het gedrag van de mensen is slechts een gerechtvaardigde reactie op het zeer gevaarzettende rijgedrag van de verdachte en kan daarom niet worden bestempeld als wederrechtelijk.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte de hem onder 2 ten laste gelegde verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen lijf of het lijf van anderen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Op grond van de voormelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt.
Het beroep op noodweerexces wordt ook verworpen.
Onder putatief noodweer wordt verstaan het geval dat men abusievelijk in de veronderstelling leeft zich te moeten verdedigen dan wel zich te mogen verdedigen: het (dreigend) gevaar is ingebeeld, of er bestaat een onjuiste opvatting over de uitleg van de noodweerregeling. Het hof overweegt dat de hierboven als aannemelijk aangeduide feiten en omstandigheden niet een situatie opleveren waarin de verdachte abusievelijk doch verschoonbaar heeft kunnen menen dat zulk een noodzaak bestond.
Het beroep op putatief noodweer wordt daarom eveneens verworpen.
Er is overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde en van de verdachte uitsluit. Het onder 2 bewezen verklaarde en de verdachte zijn dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in de kleine uurtjes van nieuwjaarsdag op straat schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Hij heeft zich samen met de medeverdachte in de directe nabijheid van het slachtoffer bevonden en heeft toen met een mes in zijn hand zwaaiende en stekende bewegingen gemaakt in de richting van het slachtoffer. De medeverdachte heeft het slachtoffer met een mes in zijn been gestoken. De steekpartij heeft ernstige psychische gevolgen bij het slachtoffer teweeg gebracht. Door bij te dragen aan dit ernstige steekincident heeft ook de verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op zowel de lichamelijke als de geestelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien is een dergelijk gewelddadig optreden op straat zeer schokkend voor de ooggetuigen en versterkt het de in de maatschappij levende gevoelens van angst en onveiligheid. Het hof rekent dit de verdachte ernstig aan.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan bedreiging van twee personen, door met een auto op hen in te rijden. Door aldus te handelen heeft de verdachte hen angst aangejaagd.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 februari 2015, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof heeft acht geslagen op de omstandigheid dat bij de berechting in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden, nu tussen de datum van het instellen van hoger beroep en de datum van het eindarrest meer dan twee jaar is verstreken.
Op 3 februari 2012 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld. Het dossier is tijdig bij de griffie van het hof binnengekomen en op 7 augustus 2012 heeft een regiezitting plaatsgevonden, waar de verdediging heeft verzocht om onder meer een tiental getuigen, waaronder aangever [persoon 5], te horen. Op de terechtzitting van 21 augustus 2012 heeft het hof de beslissingen op de verzoeken van de verdediging medegedeeld. Alle getuigenverzoeken zijn toen toegewezen en daartoe is de zaak verwezen naar de rechter-commissaris. De getuige [persoon 5] is niet door de rechter-commissaris gehoord. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 april 2013 heeft de rechter-commissaris besloten de getuige [persoon 5] niet te horen vanwege diens gezondheidsproblemen.
Op 26 augustus 2013 heeft er opnieuw een terechtzitting bij dit hof plaatsgevonden. De raadsman van de verdachte heeft toen het verzoek om de getuige [persoon 5] te horen nadrukkelijk gehandhaafd. Het hof heeft dit verzoek, na afweging van de verschillende belangen, toegewezen en de zaak daartoe verwezen naar de raadsheer-commissaris.
Op 17 februari 2015 heeft de raadsheer-commissaris een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, waarin hij concludeert dat moet worden afgezien van het horen van de getuige [persoon 5], nu er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering. Op de terechtzitting van 3 maart 2015 is de zaak verder inhoudelijk behandeld en is het onderzoek gesloten. Op 17 maart 2015 wordt een eindarrest gewezen.
Uit deze gang van zaken blijkt dat de vertraging van de behandeling van de zaak in hoger beroep in belangrijke mate het gevolg is van onderzoekswensen van de verdediging. Ook toen evident was dat het horen van de getuige [persoon 5] tot een substantiële vertraging zou leiden, heeft de verdediging de wens om deze getuige te horen gehandhaafd. Gelet hierop ziet het hof geen reden om aan de overschrijding van de redelijke termijn gevolgen te verbinden en zal het hof volstaan met de constatering daarvan. Bij het bepalen van de hoogte van de straf zal het hof wel rekening houden met het tijdsverloop sinds het feit werd gepleegd.
Het hof is van oordeel dat op de bewezen verklaarde feiten niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een forse gevangenisstraf. Alles overwegende acht het hof een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden een passende en geboden reactie. Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof geen reden om een deel van die straf voorwaardelijk op te leggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 141 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder
1 primair, 1 subsidiair, 3 primair, 3 subsidiair en 3 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 nog meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 nog meer subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. G.P.A. Aler,
mr. C.J. van der Wilt en mr. E.C. van Veen, in bijzijn van de griffier mr. N. van der Velden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 maart 2015.