ECLI:NL:GHDHA:2015:1416

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2015
Publicatiedatum
8 juni 2015
Zaaknummer
22-000843-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens onrechtmatig binnentreden en bewijsuitsluiting in hennepzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 500,- voor het opzettelijk in handen hebben van hennepplanten, maar heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting in hoger beroep op 22 december 2014 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte opnieuw zou worden veroordeeld. De verdediging voerde aan dat de politie op 23 april 2013 zonder toestemming de woning van de verdachte was binnengetreden, wat zou moeten leiden tot uitsluiting van het bewijs.

Het hof heeft vastgesteld dat er tegenstrijdige informatie was over de wijze van binnentreden. De proces-verbalen gaven aan dat er met toestemming van de bewoner was binnengetreden, terwijl andere documenten spraken van een machtiging. Het hof concludeerde dat niet kon worden vastgesteld dat er rechtmatig was binnengetreden, waardoor het binnentreden als onrechtmatig werd beschouwd. Dit leidde tot de conclusie dat de resultaten van het binnentreden, inclusief de bekennende verklaring van de verdachte, uitgesloten moesten worden van het bewijs.

Aangezien het hof oordeelde dat het resterende bewijs onvoldoende was voor een bewezenverklaring, sprak het de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de bewoner zwaar woog in de beslissing.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000843-14
Parketnummer: 09-857307-13
Datum uitspraak: 5 januari 2015
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 27 februari 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [dag] 1961,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 22 december 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis, te betalen in 5 tweemaandelijkse termijnen van elk € 100,-.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 december 2012 tot en met 22 april 2013 te Boskoop opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 30, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 23 april 2013 te Boskoop opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan den [adres]) ongeveer 30 hennepplanten, althans een aantal hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotities - op het standpunt gesteld dat de politie op 23 april 2013 zonder voorafgaande toestemming de woning in Boskoop is binnengetreden, hetgeen dient te leiden tot uitsluiting voor het bewijs van de resultaten die op basis van dat onrechtmatige binnentreden zijn verkregen.
Gelet daarop zal het hof onderzoeken of er rechtmatig is binnengetreden in de woning [adres].
Het hof stelt vast dat het politie proces-verbaal allereerst tegenstrijdige informatie bevat over de titel op basis waarvan is binnengetreden. Het proces-verbaal binnentreden woning (p. 48) en het verslag binnentreden woning (p. 49) vermelden dat er is binnengetreden krachtens een machtiging daartoe. Daartegenover staat dat het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte (p. 14) zonder enig voorbehoud vermeldt dat er met toestemming van de bewoner is binnengetreden. Gelet op deze tegenstrijdigheid is het hof allereerst van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat er tegen de wil van de bewoner met machtiging overeenkomstig de Algemene wet op het binnentreden (hierna: Awbi) is binnengetreden.
Het hof zal derhalve onderzoeken of er met toestemming van de bewoner is binnengetreden. Naar het oordeel van het hof vergt de uiteindelijk aan de rechter opgedragen beoordeling of er met toestemming van de bewoner in een woning is binnengetreden dat het proces-verbaal van de opsporingsambtenaar die zich op een dergelijke toestemming beroept vermeldt uit welke bewoordingen de uitdrukkelijke toestemming is afgeleid, dan wel uit welke gedragingen de stilzwijgende toestemming is opgemaakt. Het hof stelt vast dat het proces-verbaal geen beschrijving van dergelijke bewoordingen of gedragingen bevat en dat de opsporingsambtenaar heeft volstaan met het relaas: ‘Ik trad met toestemming van de bewoner binnen in de woning [’ (proces-verbaal van aanhouding, p. 14). Het hof tekent daarbij nog aan dat uit de inrichting van het desbetreffende proces-verbaal niets valt op te maken over de tijdsvolgordelijkheid van hetgeen daarin is gerelateerd omtrent de toepassing van opsporingsbevoegdheden.
Nu derhalve uit de verslaglegging die mede daartoe dient niet kan worden vastgesteld of de opsporingsambtenaren met toestemming en derhalve rechtmatig zijn binnengetreden, kan het verweer van de raadsman niet worden weerlegd en gaat het hof ervan uit dat er zonder toestemming van de bewoner is binnengetreden. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat er rechtmatig in de woning is binnengetreden en moet het binnentreden voor onrechtmatig worden gehouden. Daarmee is sprake van een onherstelbaar verzuim in het voorbereidend onderzoek. Het hof is gelet op het belang van het geschonden voorschrift (te weten de waarborging van het huisrecht en van de daarmee verbonden persoonlijke levenssfeer van de in geval van een woning te vooronderstellen bewoner), de ernst van het verzuim (te weten onnodige inbreuk op dit door de wet beschermde belang) en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt (te weten daadwerkelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de bewoner, waarvan de ingrijpendheid voor het hof blijkt uit diens verklaring: “Ik zat achter de computer en de achterdeur werd opengegooid. De eerste opmerking die ik hoorde was dat ik aangehouden was. (…) Zoals het op je afkomt is het heel confronterend. Ze stappen toch ineens binnen…”) van oordeel dat de resultaten van het binnentreden van het bewijs moeten worden uitgesloten. Naast hetgeen als rechtstreekse vrucht van het onrechtmatig binnentreden in de woning is aangetroffen, beschouwt het hof ook de bekennende verklaring van de verdachte als uitsluitend vrucht van dit binnentreden.
Nu het hetgeen resteert voor bewezenverklaring ontoereikend zou zijn, betekent dit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius, mr. J.T.F.M. van Krieken en mr. H.A. van Brummen, in bijzijn van de griffier mr. L.A.M. Karels.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 januari 2015.
Mr. J.T.F.M. van Krieken en mr. H.A. van Brummen zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.