de vrouw te veroordelen de teveel betaalde partneralimentatie aan de man terug te betalen, conform hetgeen is gesteld in het beroepschrift,
kosten rechtens.
3. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- krachtens artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (hierna ook: Rv) te bepalen dat de man aan de vrouw en een door haar aan te wijzen deskundige inzage dient te verlenen in zijn boekhouding, zodat het juiste inkomen van de man kan worden vastgesteld en de omvang van het gemeenschappelijk vermogen van partijen, met bepaling dat die inzage door de man dient te worden verleend in alle boekhoudkundige bescheiden die op zijn inkomenspositie, pensioenrechten en het gemeenschappelijke vermogen van partijen betrekking hebben, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag indien de man daarmede in gebreke blijft vanaf tien dagen na betekening van de door het hof te geven beschikking;
- de bestreden beschikking te bekrachtigen, aangevuld met hetgeen in grief zes opgenomen is en het daarop bij verweerschrift aangevoerde.
4. Nu de vrouw expliciet op het aanvullend beroep van de man heeft gereageerd gaat het hof ervan uit dat de vrouw geen bezwaren heeft dat de man zijn beroep aanvult.
5. De man voert het volgende aan. Hij betwist dat de beëindiging van de partneralimentatie ingrijpend is voor de vrouw. Het is niet zo dat de vrouw – ook na beëindiging van de partneralimentatie - over onvoldoende inkomsten zal kunnen beschikken om in haar levensonderhoud te voorzien, omdat zij een deel van het ouderdomspensioen van de man zal ontvangen conform de Wet verevening pensioenen bij scheiding. Daarnaast ontvangt de vrouw een AOW-uitkering. Voorts stelt de man dat de traditionele rolverdeling tijdens het huwelijk van partijen niet betekent dat de vrouw na het huwelijk niet gehouden is en in staat kan worden geacht binnen een termijn van twaalf jaren inkomen uit werk te genereren waarmee zij in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De vrouw beschikt over een relevante opleiding en ervaring om ook op hogere leeftijd werk te kunnen vinden. Niet is gebleken dat de vrouw getracht heeft betaald werk te vinden. Voorts is niet gebleken, en heeft de vrouw niet gesteld of aangetoond, dat zij geld opzij heeft gezet of heeft gespaard voor later, te weten vanaf het moment dat de alimentatietermijn eindigt. Daarnaast heeft de vrouw de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap getraineerd en heeft zij daarmee geaccepteerd dat zij niet zou kunnen beschikken over haar aandeel in het gemeenschappelijk vermogen. De man acht het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de rechtbank het gevolg van het niet verdelen van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap – met het verlengen van de alimentatietermijn - volledig voor zijn rekening laat komen. De vrouw wordt op geen enkele wijze gemotiveerd om haar medewerking te verlenen aan de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. De man betwist dat hij tijdens het huwelijk in het buitenland vermogen heeft opgebouwd en dat niet aan de vrouw heeft vermeld. De man is daarnaast van mening dat, door het tijdsverloop sinds het uiteengaan van partijen en na de echtscheiding van partijen van ruim dertien jaren, de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw is afgenomen, dan wel is verbleekt. Indien het hof van oordeel is dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw niet is afgenomen dan wel verbleekt, betwist de man de hoogte van de door de vrouw gestelde behoefte. De rechtbank heeft tenslotte de verlenging van de alimentatietermijn met vier jaren niet onderbouwd en niet nader gemotiveerd. Ook is de man van mening dat de alimentatietermijn na ommekomst niet nogmaals kan worden verlengd. Indien het hof van oordeel is dat de alimentatietermijn kan worden verlengd, is de man van mening dat de alimentatie gefaseerd dient te worden afgebouwd gedurende een termijn van drie jaren, jaarlijks te verminderen met 25%. Voorts dient de alimentatieverplichting dan definitief te eindigen bij de verdeling van de ontbonden gemeenschap. Daarnaast verzoekt de man alsdan te bepalen dat de vrouw de alimentatie die de man teveel heeft betaald sinds 7 maart 2013 aan de man terug dient te betalen. De vrouw had immers vanaf die datum rekening kunnen houden met een eventuele terugbetalingsverplichting.
6. De vrouw verweert zich daartegen als volgt. De vrouw heeft geringe eigen inkomsten en kan zonder de van de man te ontvangen partneralimentatie niet in haar levensonderhoud voorzien. De vrouw betwist dat zij een relevante opleiding heeft. Tijdens het huwelijk van partijen hebben zij in diverse landen gewoond. De vrouw heeft daar tevergeefs geprobeerd werk te vinden. De man heeft het daarnaast ook belangrijk gevonden dat de vrouw thuis was voor de kinderen. Ten tijde van de echtscheiding waren de mogelijkheden tot het vinden van werk voor de vrouw beperkt, ten gevolge van de ernstige wereldwijde economische crisis in de voorafgaande jaren. De vrouw betwist dat zij de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap traineert. De man geeft tot op heden geen inzage in zijn vermogenspositie. Voorts is de vrouw van mening dat het eventueel afgenomen zijn van de huwelijksgerelateerde behoefte niet betekent dat de alimentatietermijn niet dient te worden verlengd. De vrouw betwist echter dat de huwelijksgerelateerde behoefte is afgenomen. Daarnaast stelt zij dat de rechtbank de alimentatietermijn terecht heeft verlengd. Kennelijk heeft de rechtbank de termijn van vier jaar en de mogelijkheid van verdere verlenging in de beschikking opgenomen omdat de rechtbank er – gelet op het grote tijdsverloop sinds de echtscheiding van partijen – niet van overtuigd was dat de man op korte termijn medewerking zal verlenen aan een verdeling en zal overgaan tot uitbetaling van het de vrouw ter zake toekomende.
7. Het hof overweegt als volgt. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de beëindiging van de door de vrouw ten laste van de man te ontvangen partneralimentatie ingrijpend is. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat er in de onderhavige zaak onvoldoende zwaarwegende feiten en omstandigheden aanwezig zijn voor een verlenging van de termijn van de alimentatieverplichting van de man. Uitgaande van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat de vrouw zich de afgelopen jaren onvoldoende heeft ingespannen om tot financiële zelfstandigheid te geraken. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat (ook) de vrouw de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap had kunnen bewerkstelligen om zodoende over vermogen te kunnen beschikken waarmee zij in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Naar het oordeel van het hof had het op haar weg gelegen om de nodige maatregelen daartoe te treffen. Dat zij dit niet heeft gedaan komt naar het oordeel van het hof voor haar rekening en risico. Ook ten aanzien van het pensioen van de man geldt dat de vrouw voldoende tijd heeft gehad om de benodigde informatie op te vragen dan wel te achterhalen. Daarnaast neemt het hof in aanmerking het feit dat de vrouw in de echtelijke woning verblijft, waardoor zij een deel van het vermogen van partijen in beheer heeft. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw niet aangetoond dat de oorzaak dat zij op haar leeftijd niet op de arbeidsmarkt kan komen, huwelijksgerelateerd is. Het hof acht niet aangetoond dat de vrouw ten tijde van het huwelijk van partijen niet kon werken vanwege de verlatingsangst van een van de kinderen van partijen. Ook is het hof van oordeel dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij na de echtscheiding al datgene heeft gedaan dat nodig is om betaald werk te vinden. Het hof neemt hierbij ook in aanmerking dat de vrouw op het moment van de echtscheiding geen zorgtaken voor de kinderen meer had.
8. Gelet op het voorgaande zijn naar het oordeel van het hof in de onderhavige zaak geen bijzondere omstandigheden aanwezig op basis waarvan ongewijzigde handhaving van de termijn van twaalf jaren waarin de man onderhoudsplichtig is jegens de vrouw, naar maatstaven redelijkheid en billijkheid niet kan worden gevergd van de vrouw. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve vernietigen en het inleidend verzoek van de vrouw alsnog afwijzen.
9. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden in de onderhavige zaak en aangezien de vrouw er rekening mee heeft kunnen houden dat zij de eventueel door de man aan haar teveel betaalde partneralimentatie zou moeten terugbetalen, is het hof van oordeel dat de vrouw de te veel ontvangen partneralimentatie aan de man terug dient te betalen.
10. Het hof ziet geen aanleiding om - zoals de man heeft verzocht - de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding en zal, gelet op de familierechtelijke aard van de procedure, de proceskosten tussen partijen compenseren.
Incidenteel verzoek vrouw
11. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen komt het hof niet meer toe aan de behandeling van het incidentele verzoek van de vrouw aangezien zij daar in de onderhavige procedure geen belang meer bij heeft.
12. Het hof beslist daarom als volgt.