ECLI:NL:GHDHA:2015:142

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2015
Publicatiedatum
3 februari 2015
Zaaknummer
200.150.208.01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Labohm
  • M. Mulder
  • M. Mertens-de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging alimentatietermijn en terugbetaling partneralimentatie in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de verlenging van de alimentatietermijn van de man aan de vrouw, die in hoger beroep is gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had bepaald dat de alimentatietermijn met vier jaar werd verlengd, maar de man verzet zich hiertegen. Hij stelt dat de vrouw voldoende mogelijkheden heeft om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en dat de verlenging van de alimentatietermijn onterecht is. De vrouw daarentegen betoogt dat zij zonder de alimentatie niet kan rondkomen en dat haar situatie niet is verbeterd.

Het hof heeft de zaak op 28 januari 2015 behandeld en is tot de conclusie gekomen dat er onvoldoende zwaarwegende feiten zijn voor een verlenging van de alimentatietermijn. Het hof oordeelt dat de vrouw zich onvoldoende heeft ingespannen om financieel zelfstandig te worden en dat zij de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap had kunnen bewerkstelligen. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vrouw af. Tevens wordt de vrouw veroordeeld om de onterecht ontvangen alimentatie aan de man terug te betalen. De proceskosten worden tussen partijen gecompenseerd.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de overwegingen dat de vrouw niet heeft aangetoond dat haar financiële situatie huwelijksgerelateerd is en dat zij niet voldoende heeft gedaan om werk te vinden. Het hof benadrukt dat de beëindiging van de alimentatie ingrijpend is, maar dat de omstandigheden geen verlenging rechtvaardigen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 28 januari 2015
Zaaknummer : 200.150.208/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-201
Zaaknummer rechtbank : C/09/434724
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.M. Peet te Rotterdam,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.W.H. Kempen te Geleen.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 5 juni 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 7 maart 2014 van de rechtbank Den Haag.
De vrouw heeft op 8 augustus 2014 een verweerschrift ingediend.
De man heeft op 8 oktober 2014 een aanvullend beroepschrift ingediend.
De vrouw heeft bij brief van 20 oktober 2014 op het aanvullend beroepschrift gereageerd.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 25 juli 2014 een brief met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
- op 8 oktober 2014 een brief van 7 oktober 2014 met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 21 oktober 2014 een brief van 20 oktober 2014 met als bijlage een V-formulier van 16 oktober met bijlagen;
- op 29 oktober 2014 een brief van 28 oktober 2014 met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 20 oktober 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 7 november 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is bepaald dat de alimentatietermijn wordt verlengd met een termijn van vier jaren, zijnde met ingang van 7 maart 2013 tot 7 maart 2017, onder de bepaling dat de verlenging van deze termijn na ommekomst daarvan mogelijk is. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de verlenging van de termijn van de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook partneralimentatie.
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair: het verzoek van de vrouw tot verlenging van de alimentatietermijn af te wijzen;
subsidiair: de alimentatie gefaseerd gedurende drie jaren in gelijke delen af te bouwen, ingaande per maart 2013, althans een zodanige afbouw als het hof juist acht;
en dat de alimentatietermijn in ieder geval eindigt bij de verdeling van de ontbonden gemeenschap;
de vrouw te veroordelen de teveel betaalde partneralimentatie aan de man terug te betalen, conform hetgeen is gesteld in het beroepschrift,
kosten rechtens.
3. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • krachtens artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (hierna ook: Rv) te bepalen dat de man aan de vrouw en een door haar aan te wijzen deskundige inzage dient te verlenen in zijn boekhouding, zodat het juiste inkomen van de man kan worden vastgesteld en de omvang van het gemeenschappelijk vermogen van partijen, met bepaling dat die inzage door de man dient te worden verleend in alle boekhoudkundige bescheiden die op zijn inkomenspositie, pensioenrechten en het gemeenschappelijke vermogen van partijen betrekking hebben, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag indien de man daarmede in gebreke blijft vanaf tien dagen na betekening van de door het hof te geven beschikking;
  • de bestreden beschikking te bekrachtigen, aangevuld met hetgeen in grief zes opgenomen is en het daarop bij verweerschrift aangevoerde.
4. Nu de vrouw expliciet op het aanvullend beroep van de man heeft gereageerd gaat het hof ervan uit dat de vrouw geen bezwaren heeft dat de man zijn beroep aanvult.
5. De man voert het volgende aan. Hij betwist dat de beëindiging van de partneralimentatie ingrijpend is voor de vrouw. Het is niet zo dat de vrouw – ook na beëindiging van de partneralimentatie - over onvoldoende inkomsten zal kunnen beschikken om in haar levensonderhoud te voorzien, omdat zij een deel van het ouderdomspensioen van de man zal ontvangen conform de Wet verevening pensioenen bij scheiding. Daarnaast ontvangt de vrouw een AOW-uitkering. Voorts stelt de man dat de traditionele rolverdeling tijdens het huwelijk van partijen niet betekent dat de vrouw na het huwelijk niet gehouden is en in staat kan worden geacht binnen een termijn van twaalf jaren inkomen uit werk te genereren waarmee zij in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De vrouw beschikt over een relevante opleiding en ervaring om ook op hogere leeftijd werk te kunnen vinden. Niet is gebleken dat de vrouw getracht heeft betaald werk te vinden. Voorts is niet gebleken, en heeft de vrouw niet gesteld of aangetoond, dat zij geld opzij heeft gezet of heeft gespaard voor later, te weten vanaf het moment dat de alimentatietermijn eindigt. Daarnaast heeft de vrouw de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap getraineerd en heeft zij daarmee geaccepteerd dat zij niet zou kunnen beschikken over haar aandeel in het gemeenschappelijk vermogen. De man acht het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de rechtbank het gevolg van het niet verdelen van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap – met het verlengen van de alimentatietermijn - volledig voor zijn rekening laat komen. De vrouw wordt op geen enkele wijze gemotiveerd om haar medewerking te verlenen aan de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. De man betwist dat hij tijdens het huwelijk in het buitenland vermogen heeft opgebouwd en dat niet aan de vrouw heeft vermeld. De man is daarnaast van mening dat, door het tijdsverloop sinds het uiteengaan van partijen en na de echtscheiding van partijen van ruim dertien jaren, de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw is afgenomen, dan wel is verbleekt. Indien het hof van oordeel is dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw niet is afgenomen dan wel verbleekt, betwist de man de hoogte van de door de vrouw gestelde behoefte. De rechtbank heeft tenslotte de verlenging van de alimentatietermijn met vier jaren niet onderbouwd en niet nader gemotiveerd. Ook is de man van mening dat de alimentatietermijn na ommekomst niet nogmaals kan worden verlengd. Indien het hof van oordeel is dat de alimentatietermijn kan worden verlengd, is de man van mening dat de alimentatie gefaseerd dient te worden afgebouwd gedurende een termijn van drie jaren, jaarlijks te verminderen met 25%. Voorts dient de alimentatieverplichting dan definitief te eindigen bij de verdeling van de ontbonden gemeenschap. Daarnaast verzoekt de man alsdan te bepalen dat de vrouw de alimentatie die de man teveel heeft betaald sinds 7 maart 2013 aan de man terug dient te betalen. De vrouw had immers vanaf die datum rekening kunnen houden met een eventuele terugbetalingsverplichting.
6. De vrouw verweert zich daartegen als volgt. De vrouw heeft geringe eigen inkomsten en kan zonder de van de man te ontvangen partneralimentatie niet in haar levensonderhoud voorzien. De vrouw betwist dat zij een relevante opleiding heeft. Tijdens het huwelijk van partijen hebben zij in diverse landen gewoond. De vrouw heeft daar tevergeefs geprobeerd werk te vinden. De man heeft het daarnaast ook belangrijk gevonden dat de vrouw thuis was voor de kinderen. Ten tijde van de echtscheiding waren de mogelijkheden tot het vinden van werk voor de vrouw beperkt, ten gevolge van de ernstige wereldwijde economische crisis in de voorafgaande jaren. De vrouw betwist dat zij de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap traineert. De man geeft tot op heden geen inzage in zijn vermogenspositie. Voorts is de vrouw van mening dat het eventueel afgenomen zijn van de huwelijksgerelateerde behoefte niet betekent dat de alimentatietermijn niet dient te worden verlengd. De vrouw betwist echter dat de huwelijksgerelateerde behoefte is afgenomen. Daarnaast stelt zij dat de rechtbank de alimentatietermijn terecht heeft verlengd. Kennelijk heeft de rechtbank de termijn van vier jaar en de mogelijkheid van verdere verlenging in de beschikking opgenomen omdat de rechtbank er – gelet op het grote tijdsverloop sinds de echtscheiding van partijen – niet van overtuigd was dat de man op korte termijn medewerking zal verlenen aan een verdeling en zal overgaan tot uitbetaling van het de vrouw ter zake toekomende.
7. Het hof overweegt als volgt. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de beëindiging van de door de vrouw ten laste van de man te ontvangen partneralimentatie ingrijpend is. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat er in de onderhavige zaak onvoldoende zwaarwegende feiten en omstandigheden aanwezig zijn voor een verlenging van de termijn van de alimentatieverplichting van de man. Uitgaande van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat de vrouw zich de afgelopen jaren onvoldoende heeft ingespannen om tot financiële zelfstandigheid te geraken. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat (ook) de vrouw de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap had kunnen bewerkstelligen om zodoende over vermogen te kunnen beschikken waarmee zij in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Naar het oordeel van het hof had het op haar weg gelegen om de nodige maatregelen daartoe te treffen. Dat zij dit niet heeft gedaan komt naar het oordeel van het hof voor haar rekening en risico. Ook ten aanzien van het pensioen van de man geldt dat de vrouw voldoende tijd heeft gehad om de benodigde informatie op te vragen dan wel te achterhalen. Daarnaast neemt het hof in aanmerking het feit dat de vrouw in de echtelijke woning verblijft, waardoor zij een deel van het vermogen van partijen in beheer heeft. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw niet aangetoond dat de oorzaak dat zij op haar leeftijd niet op de arbeidsmarkt kan komen, huwelijksgerelateerd is. Het hof acht niet aangetoond dat de vrouw ten tijde van het huwelijk van partijen niet kon werken vanwege de verlatingsangst van een van de kinderen van partijen. Ook is het hof van oordeel dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij na de echtscheiding al datgene heeft gedaan dat nodig is om betaald werk te vinden. Het hof neemt hierbij ook in aanmerking dat de vrouw op het moment van de echtscheiding geen zorgtaken voor de kinderen meer had.
8. Gelet op het voorgaande zijn naar het oordeel van het hof in de onderhavige zaak geen bijzondere omstandigheden aanwezig op basis waarvan ongewijzigde handhaving van de termijn van twaalf jaren waarin de man onderhoudsplichtig is jegens de vrouw, naar maatstaven redelijkheid en billijkheid niet kan worden gevergd van de vrouw. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve vernietigen en het inleidend verzoek van de vrouw alsnog afwijzen.
Terugbetaling
9. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden in de onderhavige zaak en aangezien de vrouw er rekening mee heeft kunnen houden dat zij de eventueel door de man aan haar teveel betaalde partneralimentatie zou moeten terugbetalen, is het hof van oordeel dat de vrouw de te veel ontvangen partneralimentatie aan de man terug dient te betalen.
Proceskosten
10. Het hof ziet geen aanleiding om - zoals de man heeft verzocht - de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding en zal, gelet op de familierechtelijke aard van de procedure, de proceskosten tussen partijen compenseren.
Incidenteel verzoek vrouw
11. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen komt het hof niet meer toe aan de behandeling van het incidentele verzoek van de vrouw aangezien zij daar in de onderhavige procedure geen belang meer bij heeft.
12. Het hof beslist daarom als volgt.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de vrouw alsnog af;
veroordeelt de vrouw om aan de man tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de door hem sedert 7 maart 2013 onverschuldigd betaalde termijnen aan levensonderhoud van de vrouw;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Mulder en Mertens-de Jong, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2015.