In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was veroordeeld voor de mishandeling van een supermarktmedewerker, gepleegd op 29 november 2012 te Zwijndrecht. De verdachte had de medewerker meermalen in het gezicht geslagen, wat leidde tot letsel en pijn bij het slachtoffer. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 600, met een proeftijd van twee jaar. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep vernietiging van dit vonnis en een veroordeling tot een geldboete van € 600, subsidiair 12 dagen hechtenis.
De verdediging stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging moest worden verklaard, omdat de politie verzuimd had om camerabeelden te onderzoeken die de verklaring van de verdachte konden verifiëren. Het hof oordeelde echter dat er geen ernstige inbreuk was gemaakt op de procesorde en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vervolging. Het hof achtte de mishandeling wettig en overtuigend bewezen, maar verlaagde de geldboete naar € 300, met een vervangende hechtenis van zes dagen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak.
Het hof concludeerde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken en dat er geen sprake was van noodweer of noodweerexces. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van € 300, met een proeftijd van twee jaar, en de tijd in voorarrest zou in mindering worden gebracht op de geldboete. Het arrest werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.