ECLI:NL:GHDHA:2015:1433

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2015
Publicatiedatum
8 juni 2015
Zaaknummer
22-000739-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag inzake bedrijfsinbraak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1984, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 weken voor een bedrijfsinbraak die plaatsvond tussen 12 en 14 januari 2013 in 's-Gravenhage. De verdachte had zich toegang verschaft tot het pand door middel van braak, waarbij hij een aantal jassen heeft weggenomen die toebehoorden aan een benadeelde partij. Tijdens de zitting in hoger beroep op 7 mei 2015 heeft de advocaat-generaal de vordering gedaan om het eerdere vonnis te vernietigen en de verdachte opnieuw te veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 weken.

Het hof heeft de bewijsvoering van de politie beoordeeld, waaronder het aantreffen van de vingerafdruk van de verdachte op de plaats delict. De verdachte heeft aangevoerd dat zijn vingerafdruk daar mogelijk was omdat hij eerder had gesolliciteerd, maar het hof achtte deze verklaring niet aannemelijk. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met braak en heeft de eerdere veroordeling bevestigd. De strafmotivering is gebaseerd op de ernst van het feit, de recidive van de verdachte en de impact van zijn daden op de samenleving. Het hof heeft uiteindelijk de gevangenisstraf van 12 weken opgelegd, onvoorwaardelijk, en het vonnis van de politierechter vernietigd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000739-15
Parketnummer: 09-161198-13
Datum uitspraak: 21 mei 2015
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 18 februari 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1984,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 7 mei 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 12 januari 2013 tot en met 14 januari 2013 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand (gelegen aan de [adres]) heeft weggenomen een aantal jassen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking, door een glasplaat van een deur van dat pand te verbreken.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in
of omstreeksde periode van 12 januari 2013 tot en met 14 januari 2013 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in
/uiteen pand (gelegen aan de [adres]) heeft weggenomen een aantal jassen,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft
en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebrachtdoor middel van
braak en/ofverbreking, door een glasplaat van een deur van dat pand te verbreken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Daartoe heeft hij – verkort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte’s vingerafdruk, die werd aangetroffen aan de onderkant bij de sluitzijde op de voordeur van het bedrijfspand, een daderspoor betreft. Daartoe is aangevoerd dat – zakelijk weergegeven - de verdachte mogelijk reeds eerder vanwege een sollicitatie in het bedrijfspand aanwezig is geweest.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van sporenonderzoek met proces-verbaalnummer PL15J1 2013010320-2 d.d. 21 januari 2013 (dossierpagina’s 7-8) werd door de politie een onderzoek ingesteld bij het bedrijfspand aan de [adres] te ’s-Gravenhage. Waargenomen werd dat het onderste deel van de voordeurruit naar binnen was geduwd en dat de glaslatten aan de binnenzijde uit de sponning waren gesprongen door de uitgeoefende druk.
Gelet op de plaats waarop de vingerafdruk van de verdachte is aangetroffen, namelijk aan de binnenzijde aan de onderkant bij de sluitzijde op de voordeur, in combinatie gezien met de omschreven modus operandi, is het hof van oordeel dat de vingerafdruk een daderspoor betreft.
Het hof constateert dat de verdachte bij de politie geen verklaring kon geven over het aantreffen van zijn vingerafdruk op voornoemde plaats. Eerst ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte dienaangaande een verklaring gegeven, die er – verkort weergegeven – op neerkomt dat hij reeds eerder in het betreffende bedrijfspand is geweest om aldaar te solliciteren. Het hof acht deze verklaring van de verdachte niet aannemelijk. Nog daargelaten het feit dat zijn stelling in het geheel niet is onderbouwd, is deze niet te rijmen met de plaats waarop zijn vingerafdruk is aangetroffen.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedrijfsinbraak. Met deze handelwijze heeft de verdachte niet alleen ergernis en overlast, maar ook financiële schade voor de gedupeerde veroorzaakt. Bovendien dragen feiten als het onderhavige bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 april 2015, waaruit blijkt dat de verdachte veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Gelet op de ernst van het feit en de recidive van de verdachte is het hof van oordeel dat hierop niet anders kan worden gereageerd dan met een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur. Het hof acht die reactie passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart van 3 juni ni 2015
bij A.R. 2589 van
GVANde zaak van:
12 (twaalf) weken.
Dit arrest is gewezen door mr. J.M. van de Poll,
mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. H.A. van Brummen, in bijzijn van de griffier mr. N.R. Achterberg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 mei 2015.
Mr. H.A. van Brummen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.