ECLI:NL:GHDHA:2015:1465

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2015
Publicatiedatum
9 juni 2015
Zaaknummer
22-004640-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling en bedreiging in huiselijke kring

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Bulgarije in 1973, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 100 dagen, waarvan 20 dagen voorwaardelijk, voor mishandeling en bedreiging van zijn echtgenote. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 mei 2014 in Schiedam zijn echtgenote heeft mishandeld door haar meermalen te schoppen en te slaan, en haar bovendien heeft bedreigd met zware mishandeling. De verdachte heeft tijdens de zitting in hoger beroep zijn verweer gevoerd, waarin hij stelde dat zijn handelen niet bedoeld was om pijn of angst te veroorzaken, maar dat het ging om een corrigerende tik. Het hof heeft dit verweer verworpen en geoordeeld dat er sprake was van mishandeling en dat de verdachte bewust de kans heeft aanvaard om pijn te veroorzaken.

Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 jaren schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een beperkt vermogen tot hulpverlening door een taalbarrière. Het hof heeft de toepasselijke artikelen van het Wetboek van Strafrecht in acht genomen en de beslissing op de openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004640-14
Parketnummer: 10-811091-14
Datum uitspraak: 16 februari 2015
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 5 augustus 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortejaar] 1973,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
2 februari 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 20 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 19 mei 2014 te Schiedam opzettelijk zijn echtgenoot, te weten [persoon 1] heeft mishandeld, hebbende hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal -geschopt en/of geslagen tegen de nek, in elk geval het lichaam van voornoemde [persoon 1] en/of -geschopt en/of getrapt tegen de rug, in elk geval het lichaam van voornoemde [persoon 1], waardoor die [persoon 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2:
hij op of omstreeks 19 mei 2014 te Schiedam zijn echtgenoot [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [persoon 1] (indirect) dreigend de woorden toegevoegd :"Zeg mij waar de messen zijn, dan zal ik die slijpen en dan zal je zien wie ik er mee gaat snijden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op
of omstreeks19 mei 2014 te Schiedam opzettelijk zijn echtgeno
te, te weten [persoon 1] heeft mishandeld, hebbende hij, verdachte, meermalen,
althans eenmaal -geschopt en
/ofgeslagen tegen
de nek, in elk gevalhet lichaam van voornoemde [persoon 1] en
/of geschopt en/ofgetrapt tegen de rug
, in elk geval het lichaamvan voornoemde [persoon 1], waardoor die [persoon 1]
letsel heeft bekomen en/ofpijn heeft ondervonden;
2:
hij op
of omstreeks19 mei 2014 te Schiedam zijn echtgenoot [persoon 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, althansmet zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [persoon 1]
(indirect
)dreigend de woorden toegevoegd :"Zeg mij waar de messen zijn, dan zal ik die slijpen en dan zal je zien wie ik er mee gaat snijden"
, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Door de raadsvrouw gevoerd verweer
De raadsvrouw heeft bepleit de verdachte vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde.
De raadsvrouw voert daartoe aan dat de verdachte niet de bedoeling had om zijn echtgenote pijn te doen of angstig te maken. Het ging om een corrigerende tik. Daarnaast stelt de raadsvrouw dat de verklaring van de moeder van de verdachte niet consistent is en derhalve niet voor het bewijs kan worden gebruikt.
Het hof verwerpt het verweer. Uit de verklaring van de aangeefster, de getuigenverklaring en de verklaringen van de verdachte, zowel tegenover de politie als ter terechtzitting in eerste aanleg, in samenhang en onderling verband bezien, volgt dat niet slechts sprake was van een ‘corrigerende tik’ maar van mishandeling en dat de verdachte door te handelen zoals hij heeft gedaan in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard pijn bij zijn echtgenote te veroorzaken.
Het hof ziet ook in hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de getuigenverklaring van [getuige] op de middag van het incident met bijstand van een tolk tegenover de politie heeft afgelegd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn echtgenote door zich schuldig te maken aan mishandeling van haar in huiselijke kring, de omgeving waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen.
Het hof heeft acht geslagen op het Reclasseringsrapport d.d. 29 juli 2014, opgemaakt door R. van den Brink, reclasseringswerker, waarin men zich onthoudt van een afdoeningsadvies, maar waaruit wel volgt dat hulpverleningsmogelijkheden vanwege de taalbarrière beperkt zijn en de verdachte voor de beschikbare hulpverlening niet gemotiveerd is.
Tot slot overweegt het hof dat de straf die de verdachte in eerste aanleg is opgelegd ten opzichte van vergelijkbare situaties alsmede gelet op de omstandigheid dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen naar het oordeel van het hof onevenredig is.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. M.P.J.G. Göbbels,
mr. R.M. Bouritius en mr. P.J. Wurzer, in bijzijn van de griffier mr. R.S. Wijkstra.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 februari 2015.