In deze zaak gaat het om de vaststelling van de waarde van een woning door de heffingsambtenaar van de gemeente Schiedam voor de kalenderjaren 2012 en 2013. De belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarden, die respectievelijk € 176.000 en € 153.000 bedroegen. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar voor het jaar 2012 gegrond verklaard en de waarde verlaagd naar € 159.000, maar het bezwaar voor het jaar 2013 ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep is gegaan bij het Gerechtshof Den Haag.
Tijdens de mondelinge behandeling op 24 maart 2015 is de zaak besproken. De belanghebbende betoogde dat de vastgestelde waarden te hoog waren en verwees naar eerdere uitspraken van de rechtbank en het hof, waarin lagere waarden waren vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft de waarde onderbouwd met taxatierapporten en matrices van vergelijkingsobjecten. Het hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarden niet te hoog zijn vastgesteld, rekening houdend met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten.
Het hof oordeelde dat de waarde van de woning moet worden bepaald op basis van de actuele marktwaarde en dat eerdere vaststellingen niet relevant zijn voor de beoordeling van de huidige waarden. De conclusie van het hof was dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. De proceskosten werden niet toegewezen, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan bij de Hoge Raad.