ECLI:NL:GHDHA:2015:1536

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
10 juni 2015
Zaaknummer
BK-14-00184
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard door Heffingsambtenaar inzake afvalstoffenheffing

In deze zaak gaat het om de vraag of het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aanslag afvalstoffenheffing voor het jaar 2010 terecht niet-ontvankelijk is verklaard door de Heffingsambtenaar. De belanghebbende, die in 2010 op het adres [Y] te [A] stond ingeschreven, ontving op 19 februari 2010 een aanslag in de afvalstoffenheffing ter hoogte van € 259,04. Na een afwijzing van zijn verzoek om ambtshalve vermindering van deze aanslag, heeft hij op 30 januari 2013 een bezwaarschrift ingediend. De Heffingsambtenaar verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, omdat het buiten de wettelijke termijn van zes weken was ingediend.

De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van belanghebbende tegen deze beslissing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft belanghebbende aangevoerd dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt, omdat hij pas in september/oktober 2012 kennisnam van de aanslag. De Heffingsambtenaar daarentegen stelde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was, omdat het bezwaarschrift pas op 30 januari 2013 was ontvangen, wat na de wettelijke termijn was.

Het Gerechtshof Den Haag heeft de zaak op 21 april 2015 behandeld. Het Hof oordeelde dat het bezwaarschrift inderdaad buiten de termijn was ingediend en dat er geen verschoonbare redenen waren voor deze termijnoverschrijding. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De proceskosten werden niet toegewezen, en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-14/00184

Uitspraak van 21 april 2015

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en
de directeur Gemeentebelastingen Rotterdam,de Heffingsambtenaar,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 januari 2014, nummer ROT 13/3491, betreffende na te vermelden aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de afvalstoffenheffing opgelegd (hierna: de aanslag afvalstoffenheffing).
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 122 is geheven. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
Belanghebbende heeft vervolgens op 13 juni 2014 een conclusie van repliek ingediend, waarop de Heffingsambtenaar op 25 juni 2014 heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
2.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 27 januari 2015, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.4.
Ieder van de partijen heeft ingevolge een door het Hof ter zitting tot haar gericht verzoek als aanvulling op het aldaar verhandelde een brief aan het Hof gestuurd. Van elk van deze brieven is een afschrift aan de wederpartij verzonden.

Verordening

3. De raad van de gemeente Rotterdam heeft in zijn openbare vergadering van 12 november 2009 de Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing 2010 (hierna: de Verordening) vastgesteld. De Verordening is bekendgemaakt in het Gemeenteblad 2009, nummer 152.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding gaat het Hof in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, uit van de volgende feiten.
4.1.
Belanghebbende heeft het gehele jaar 2010 in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) als bewoner ingeschreven gestaan op het adres [Y] te [A] (hierna: de woning). Op basis daarvan is aan hem met dagtekening 19 februari 2010 de litigieuze aanslag in de afvalstoffenheffing opgelegd ten bedrage van € 259,04.
4.2.
Het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling (SVHW), dat de waterschapslasten heft voor Rotterdam Zuid, heeft de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de waterschapsbelastingen voor de jaren 2008 tot en met 2012 (hierna: de aanslagen waterschapsbelastingen) ambtshalve vernietigd omdat de woning in die periode feitelijk door belanghebbende werd verhuurd aan derden.
4.3.
Bij brieven van 17 december 2012 en 21 december 2012 heeft belanghebbende verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslag afvalstoffenheffing. Aanleiding voor de indiening van dit verzoek was de omstandigheid dat de aanslagen waterschapsbelastingen door het SVHW waren vernietigd.
4.4.
Bij brief van 23 januari 2013 heeft de Heffingsambtenaar aan belanghebbende meegedeeld dat zijn verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag afvalstoffenheffing wordt afgewezen, omdat de termijn waarbinnen een ambtshalve vermindering verleend kan worden, reeds verstreken was. Voorts is in deze brief – voor zover thans van belang – onder meer vermeld:
"(…) De brieven van 17 december 2012 en 21 december waarin u vraagt om ambtshalve correctie zijn te algemeen gesteld. Indien u concreet correctie wenst van een aanslag 2011 of 2012 kunt u daartoe een verzoekschrift indienen. U dient dan per aanslag gemotiveerd aan te geven waarom u meent dat de aanslag gecorrigeerd zou moeten worden, onder verwijzing naar het betreffende aanslagnummer. Een algemene formulering als 'Restitutie voor de afvalstoffenheffing' acht ik niet een verzoek dat concreet genoeg is om in behandeling te nemen. (…)"
4.5.
Op 30 januari 2013 heeft belanghebbende per e-mail gereageerd op de brief van de Heffingsambtenaar van 23 januari 2013. In deze e-mail heeft belanghebbende onder meer bericht:
"(…)
Betreft: AANVULLENDE INFORMATIE
VERZOEKSCHRFIT
RESTITUTIE AFVALSTOFFENHEFFING EN GEBRUIKERSGEDEELTE RIOOLRECHT
(…)
Tevens dienen wij zekerheidshalve een verzoekschrift in.
Het betreft de overeenkomst voor 2008 e.v. van de [Y]. De overeenkomsten voor 2009, 2010, 2011 en 2012 gaan wij u per gewone post in hardkopie doen toekomen.
Voor de inhoudelijke onderbouwing van de restitutie verwijs ik u naar het onderzoek van SVHW die van alle deze overeenkomsten kopieen hebben de de gebruikersheffings aanslagen sinds 1 jan 2008 hebben vernietigd.
(…)
Het betreft alle aanslagen vanaf 1 jan 2008 tot 1 jan 2013 (…).
(…)
Wij zien uw restitutie met vertrouwen tegemoet."
4.6.
Op 30 mei 2013 heeft de Heffingsambtenaar uitspraak op bezwaar gedaan, waarin onder meer is vermeld:
"(…)
Hierbij ontvangt u de uitspraak op het bezwaarschrift dat u heeft ingediend tegen de aanslag [afvalstoffenheffing voor het jaar 2010].
Wij hebben uw bezwaar niet op tijd ontvangen. Het aanslagbiljet heeft dagtekening 19 februari 2010 en uw bezwaarschrift hebben wij ontvangen op 30 januari 2013. U heeft uw bezwaar niet binnen de wettelijke termijn van zes weken ingediend. Het is ook niet binnen die termijn door u verzonden of en in de zevende week ontvangen. Daarom moeten wij u niet-ontvankelijk verklaren in uw bezwaar. (…)"

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1.
In geschil is of het bezwaarschrift door de Heffingsambtenaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
5.2.
Belanghebbende voert aan dat op 30 januari 2013 bezwaar is gemaakt tegen de afwijzende beslissing van de Heffingsambtenaar op zijn verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag afvalstoffenheffing. Aangezien binnen zeven dagen op de brief van de Heffingsambtenaar van 23 januari 2013 is gereageerd, is, aldus belanghebbende, tijdig bezwaar gemaakt.
5.3.
De Heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanslag afvalstoffenheffing op 19 februari 2010 aan belanghebbende is verzonden en dat, aangezien belanghebbende pas op 30 januari 2013 een bezwaarschrift heeft ingediend, het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard wegens termijnoverschrijding.

Conclusies van partijen

6.1.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vernietiging van de aanslag afvalstoffenheffing en vergoeding van de ter zake van de procedure gemaakte kosten.
6.2.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

7. De rechtbank heeft – voor zover hier van belang - het volgende overwogen:
"Overwegingen
1.
Belanghebbende] heeft ter zitting verklaard dat hij in september/oktober 2012 kennis heeft genomen van de aanslag afvalstoffenheffing voor het belastingjaar 2010. Nu het bezwaarschrift op 30 januari 2013 naar [de Heffingsambtenaar] is verstuurd, is het bezwaarschrift buiten de wettelijk gestelde termijn ontvangen. Niet is gesteld of gebleken dat sprake is van een verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding. [De Heffingsambtenaar] heeft het bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."

Beoordeling van het hoger beroep

8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 231 van de Gemeentewet geschieden de heffing en invordering van de gemeentelijke belastingen met toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna:
Awr). Tegen een onjuiste belastingaanslag of beschikking kan binnen de daarvoor geldende termijn bezwaar worden gemaakt. Staat daartegen geen rechtsmiddel meer open dan kan op grond van artikel 65
Awrom ambtshalve vermindering worden gevraagd. Een beslissing op een verzoek om ambtshalve vermindering van een aanslag is niet een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 26, eerste lid
Awr, omdat niet ingevolge enige bepaling van de belastingwet bezwaar daartegen is opengesteld.
8.2.
De brieven van 17 en 21 december 2012 van belanghebbende beschouwt het Hof als een algemeen verzoek om informatie en het antwoord daarop van de Heffingsambtenaar van 23 januari 2013 als een antwoord, waarin is weergegeven aan welke vereisten een verzoek om ambtshalve vermindering moet voldoen.
8.3.
Voor zover belanghebbendes brief van 30 januari 2013 moet worden aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering, is het beroep op de daarop gegeven beslissing niet-ontvankelijk, omdat tegen een beslissing op een verzoek om ambtshalve vermindering geen rechtsmiddel openstaat.
8.4.
Voor zover belanghebbendes brief van 30 januari 2013 moet worden aangemerkt als bezwaarschrift tegen de onderhavige aanslag, is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit bezwaarschrift is ingekomen buiten de wettelijke bezwaartermijn van zes weken. Dit geldt ook voor het geval veronderstellenderwijs ervan moet worden uitgegaan dat belanghebbende de aanslag afvalstoffenheffing eerst in september of oktober 2012 heeft ontvangen, omdat de termijn die is verlopen sinds de (veronderstelde) ontvangst van de aanslag en het indienen van het bezwaarschrift onredelijk lang is en gesteld noch gebleken is dat belanghebbende niet eerder in staat was een bezwaarschrift in te dienen.
8.5.
Feiten of omstandigheden op grond waarvan verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding kan worden aangenomen zijn gesteld noch gebleken.
8.6.
Het vorenstaande leidt het Hof tot de conclusie dat het hoger beroep ongegrond is.

Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. W.M.G. Visser, P.J.J. Vonk en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier N. El Allaoui. De beslissing is op 21 april 2015 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.