In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een weduwe geboren in 1931, tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had eerder de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen in de inkomstenbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet ongegrond verklaard. Belanghebbende betwist in hoger beroep dat de aanslagen te hoog zijn vastgesteld en stelt dat de hoorplicht is geschonden. De inspecteur van de Belastingdienst heeft de aanslagen opgelegd omdat belanghebbende geen aangifte had gedaan voor het jaar 2009. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet op geloofwaardige wijze heeft aangetoond dat zij de uitnodiging voor de hoorzitting niet heeft ontvangen. De inspecteur heeft belanghebbende meerdere keren in de gelegenheid gesteld om haar bezwaren mondeling toe te lichten, maar zij heeft hier geen gebruik van gemaakt. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de verzuimboete van € 1.134 terecht is opgelegd, omdat belanghebbende niet tijdig aangifte heeft gedaan. Het hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en dat de aanslagen en de verzuimboete terecht zijn vastgesteld.