ECLI:NL:GHDHA:2015:1557

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
12 juni 2015
Zaaknummer
000638-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking in beklagprocedure ex artikel 12 Sv

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 mei 2015 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de voorzitter mr. P.C. Kortenhorst in een beklagprocedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. De verzoekster, bijgestaan door haar raadsman mr. S. Arts, stelde dat de voorzitter kennisneming van belangrijke processtukken aan haar had onthouden en dat het proces-verbaal van de zitting niet volledig was. De wrakingsgronden waren onder andere dat de voorzitter geen kennis had genomen van een CD-ROM met beelden en een verslag van de aangeefster, en dat de weergave van het verhandelde ter zitting niet correct was. Het hof oordeelde dat de beklagprocedure geen strafzaak is en dat de strafvorderlijke regels niet van toepassing zijn. De voorzitter had de mogelijkheid geboden om de beelden in de inzagekamer te bekijken, wat voldeed aan de eisen van kennisneming van processtukken. Het hof concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een vooringenomenheid van de voorzitter. De enkele mededeling van de verzoekster en haar raadsman dat een opmerking was gemaakt, was niet voldoende om te twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal. Het hof wees het verzoek tot wraking af en stelde vast dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een schijn van partijdigheid rechtvaardigden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : 000638-15
Parketnummer hoofdzaak : K13/0467
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken
inzake het schriftelijk verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, van:

[Verzoekster],

geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats],
[adres],
verzoekster,
raadsman: mr. S. Arts.

Het geding

1. In de beklagzaak ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering ( hierna Sv) tegen verzoekster onder genoemd parketnummer heeft op 18 maart 2015 een raadkamerzitting van de enkelvoudige raadkamer beklagzaken plaatsgevonden, alwaar mr. P.C. Kortenhorst zitting had.
Bij faxbericht van 19 maart 2015 heeft de raadsman namens verzoekster een verzoek tot wraking van de raadsheer-commissaris mr. Kortenhorst gedaan. Bij faxbericht van 13 mei 2015 is van de raadsman op voornoemd verzoek een aanvulling gekomen.
Bij beslissing van 15 april 2015 heeft de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam in het kader van de ‘pilot externe wrakingskamer’ de wrakingszaak op grond van artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie ter verdere behandeling verwezen naar de wrakingskamer van dit gerechtshof.
2. Mr. Kortenhorst – hierna ook: de voorzitter – heeft in zijn schriftelijke reactie van 8 april 2015 aangegeven dat hij niet in de wraking berust en dat hij niet aanwezig zal zijn bij de mondelinge behandeling van het verzoek.
3. De wrakingskamer heeft het verzoek op 13 mei 2015 in raadkamer behandeld. De raadsman van verzoekster heeft bij faxbericht van 13 mei 2015 medegedeeld verhinderd te zijn en niet ter zitting te zullen verschijnen. De advocaat-generaal mr. A.J.M. Paulus heeft haar standpunt uiteengezet overeenkomstig de door haar overgelegde en in het procesdossier gevoegde aantekeningen.

Het wrakingsverzoek,

4. Door en namens de verzoekster zijn blijkens het schriftelijke wrakingsverzoek van 19 maart 2015 – zakelijk weergegeven – de volgende wrakingsgronden naar voren gebracht:
Verzoekster heeft verzocht om de processtukken, welke echter niet verstrekt zijn zonder een onthoudingsbeslissing, dit terwijl alle processtukken verstrekt dienen te worden. Vervolgens is de verzoekster te kennen gegeven dat de inhoud van de CD-ROM overeen komt met het proces-verbaal van bevindingen en is niet vermeld dat [aangever] een uitvoerig zeer subjectief verslag heeft geschreven dat niet door Justitie is aangeleverd maar wel door [aangever]. Voorts had de voorzitter wetenschap van het feit dat de verdediging niet over voornoemde CD-ROM met het schriftelijk verslag beschikt. De verdediging heeft derhalve niet aan de hand van dit verslag kunnen bepleiten dat vervolging in deze zaak niet is geïndiceerd en dat de opmerkingen van [aangever] irrelevant zijn. De verdediging heeft zich aan de hand van artikel 12e Sv in relatie tot artikel 12f Sv niet behoorlijk kunnen uitlaten, te meer nu ook de voorzitter is gesproken over de ‘rustige hond’ wat een herhaling lijkt van de standpunten van [aangever]. Hiermee is de schijn van subjectiviteit in het leven geroepen. Voormelde gang van zaken is niet alleen een flagrante schending van de rechten van de verdediging maar levert, al dan niet tezamen met het verhandelde ter zitting, de schijn op dat niet van een objectieve behandeling van haar strafzaak ex artikel 12 Sv sprake is.
Bij faxbericht van 13 mei 2015 heeft de raadsman namens verzoekster bovengenoemd wrakingsgrond als volgt – zakelijk weergegeven – aangevuld:
De verdediging verzet zich tegen de inhoud van het proces-verbaal dat door de voorzitter is opgemaakt. De voorzitter heeft bij aanvang gezegd dat
“hij de beelden heeft gezien en dat het een kwestie lijkt van ja of nee en de rechter moet dat maar uitmaken”, dan wel woorden van gelijke strekking, een zin die niet in het proces-verbaal van de raadkamerbehandeling is opgenomen. Voorts is naar de overtuiging van de verzoekster en haar raadsman niet door de voorzitter gezegd dat uiterlijk tot 15.00 uur opmerkingen zouden kunnen worden gemaakt, hetgeen wel is vervat in het proces-verbaal. Daarnaast heeft de voorzitter niet aangegeven dat er op de CD-ROM een verslag van de klager stond. Thans verneemt de verdediging dat de voorzitter hiervan geen kennis heeft genomen. Dit maakt dat de voorzitter kennelijk een beslissing wenst te nemen zonder van het dossier ten volle kennis te nemen. De voorzitter wist van het bestaan van CD Rom en heeft zonder afdoende reden niet aan de verdediging meegedeeld dat er een verslag op de CD Rom stond. De verdediging heeft hiertegen dus geen verweer kunnen voeren.
Deze aanvulling maakt dat de schijn van vooringenomenheid aanwezig is.
5. Mr. Kortenhorst heeft in zijn schriftelijke reactie naar voren gebracht dat de behandeling van een klacht ex artikel 12 Sv, anders dan het commune strafrecht, niet valt onder het bereik van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) en dat aldus de strafvorderlijke regels met betrekking tot het onderzoek ter terechtzitting – waaronder de regels met betrekking tot kennisname van de processtukken - niet van toepassing zijn op de behandeling in de beklagkamer. Hij stelt dat het hof niettemin ook in deze procedures zoveel mogelijk probeert te bewerkstelligen dat er sprake is van een ‘fair trial’. Zowel klager als beklaagde moet de gelegenheid krijgen om te zeggen wat hij/zij belangrijk vindt. In de visie van mr. Kortenhorst is dat in deze zaak gebeurd, nu de verzoekster en haar advocaat de mogelijkheid hebben gekregen de beelden te bekijken en hun is gezegd dat, als zij daarop nog wensten te reageren, de gelegenheid daarvoor bestond.
Mr. Kortenhorst bestrijdt voorts uitdrukkelijk dat hij heeft gezegd dat de beschrijving van de camerabeelden door de politie in het proces-verbaal van bevindingen correct zou zijn. Wel heeft hij gezegd dat hij de beelden voor de zitting had bekeken en dat het hem was opgevallen hoe rustig de hond was. De door de advocaat genoemde andere stukken op de CD-ROM heeft hij niet bekeken en er is in zijn visie dan ook geen grond om te veronderstellen dat hij zou zijn meegegaan met de beweringen van de klager. Al met al betwist mr. Kortenhorst dat zijn werkwijze in deze zaak de objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid kan hebben gewekt.
6. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek afgewezen dient te worden, nu gelet op de feiten en omstandigheden er naar objectieve maatstaven geen gerechtvaardigde schijn van partijdigheid is ontstaan.

Beoordeling van het wrakingsverzoek

7. Volgens vaste jurisprudentie dient de rechter uit hoofde van zijn aanstelling te worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens de verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoekster dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
8. Uit het onderzoek ter zitting is de wrakingskamer is niet van een uitzonderlijke omstandigheid gebleken die een dergelijke zwaarwegende aanwijzing oplevert. Daartoe wordt het volgende overwogen.
9. De wrakingskamer stelt voorop dat de beklagprocedure ex artikel 12 Sv geen strafzaak is en dat de strafvorderlijke regels met betrekking tot het onderzoek op de terechtzitting niet van toepassing zijn op de behandeling in de beklagkamer. Artikel 12f Sv regelt de wijze van kennisneming van de processtukken in de beklagprocedure en bepaalt dat de voorzitter de beklaagde die daarom verzoekt in staat stelt van de op de zaak betrekkende stukken kennis te nemen op een door de voorzitter te bepalen wijze. In deze zaak heeft mr. Kortenhorst als voorzitter bepaald dat de beelden in de inzagekamer konden worden bekeken. Aldus is in de kennisname daarvan voorzien.
10. Voorts overweegt de wrakingskamer het volgende. De raadsman van de verzoekster heeft aangegeven het op meerdere punten oneens te zijn met de inhoud van het proces-verbaal van de behandeling in de raadkamer, allereerst op het punt dat door de voorzitter zou zijn gezegd dat het hij de beelden heeft gezien en dat het een kwestie van ja of nee is waarover de rechter dient te beslissen, terwijl dit niet in het proces-verbaal is opgetekend.
Volgens vaste jurisprudentie is de enige kenbron van hetgeen ter terechtzitting of in de raadkamer voorvalt het door de voorzitter en de griffier opgemaakte proces-verbaal van die terechtzitting.
Nu in het proces-verbaal geen melding wordt gemaakt van de opmerking die volgens verzoekster en haar raadsman zou zijn gemaakt, kan de enkele mededeling van de verzoekster en haar raadsman dat een dergelijke opmerking wel is gemaakt geen zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens de verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoekster dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Naar het oordeel van de wrakingskamer dient het ervoor gehouden te worden dat de opmerking van de voorzitter zoals deze door de verzoekster onder punt 4. is verwoord niet, althans niet in de door verzoekster gestelde bewoordingen, is gedaan, nu er geen gegronde reden is om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van het proces-verbaal.
11. Het vorenstaande geldt eveneens voor het tweede punt waarop de advocaat van de verzoekster het niet eens is met het proces-verbaal, namelijk dat volgens hem en de verzoekster nimmer iets is gezegd over de mogelijkheid om, na het bekijken van de beelden, nog tot 15.00 uur opmerkingen daarover te maken. In het proces-verbaal is deze opmerking van de voorzitter wel opgetekend en ook hier gaat de wrakingskamer uit van de juistheid van het door de voorzitter en griffier op ambtseed opgemaakte, vastgestelde en ondertekende proces-verbaal van de behandeling in raadkamer.
12. De wrakingskamer overweegt voorts dat de opmerking van voorzitter ‘dat de hond wel erg rustig was’ niet een opmerking is waarvan enige schijn van partijdigheid uitgaat, nu dit niet meer dan een constatering is naar aanleiding van de door hem bekeken beelden.
13. Ten slotte overweegt de wrakingskamer dat de stelling van de verzoekster en haar raadsman dat de voorzitter kennelijk een beslissing heeft willen nemen zonder kennis te nemen van het volledige dossier, ook indien dit standpunt juist zou blijken, niet zelfstandig een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de voorzitter vooringenomenheid koestert.
14. Ook overigens zijn er geen feiten en omstandigheden gebleken die een uitzonderlijke omstandigheid in voornoemde zin opleveren.
14. Gelet op het bovenstaande dient op het verzoek tot wraking te worden beslist als hieronder weergegeven.

Beslissing

Het hof:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan de raadsman van de verzoekster, de verzoekster, de genoemde voorzitter en de advocaat-generaal.
Deze beslissing is gegeven op 27 mei 2015 door mrs. I.E. de Vries, J.J.J. Engel en T.G. Lautenbach, in aanwezigheid van de griffier mr. M.Th.A. de Ridder.