ECLI:NL:GHDHA:2015:1594

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2015
Publicatiedatum
16 juni 2015
Zaaknummer
200.160.285/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Husson
  • Kamminga
  • Koens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep partneralimentatie en draagkracht in het kader van verzorgingstehuis

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie en de draagkracht van de man, die in een zorginstelling verblijft. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud van € 180,- per maand is toegekend. De man verzoekt het hof om deze beschikking te vernietigen en de vrouw te veroordelen tot terugbetaling van te veel betaalde alimentatie. De vrouw heeft incidenteel appel ingesteld en verzoekt om een verhoging van de alimentatie naar € 2.269,- bruto per maand.

Tijdens de zitting is gebleken dat de man een WIA-uitkering ontvangt van € 1.783,29 netto per maand, maar dat hij een hoge eigen bijdrage van € 1.314,33 per maand moet betalen voor zijn verblijf in de zorginstelling. De man betwist dat hij in staat is om partneralimentatie te betalen, terwijl de vrouw stelt dat de man voldoende draagkracht heeft, ook al houdt hij na betaling van zijn eigen bijdrage en noodzakelijke kosten een bedrag over dat hij kan besteden aan alimentatie.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de financiële situatie van de man en de vrouw, en heeft geoordeeld dat de man in staat is om een bijdrage van € 120,- bruto per maand te betalen. De eerdere beschikking is vernietigd en de nieuwe alimentatie is vastgesteld met terugwerkende kracht tot 26 november 2013. De verzoeken van de man om terugbetaling van te veel betaalde alimentatie zijn afgewezen, omdat hij niet structureel heeft betaald.

De uitspraak is gedaan door het Gerechtshof Den Haag op 29 april 2015, waarbij de rechters Husson, Kamminga en Koens betrokken waren, met mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 29 april 2015
Zaaknummer : 200.160.285/01
Rekestnummers rechtbank : F1 RK 12-3719 en FA RK 13-825
Zaaknummers rechtbank : C/10/411480 en C/10/417407
[appellant],
wonende te [woonplaats 1],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P. van den Berg te Spijkenisse,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats 2],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L.M. Baltazar de Seixas te Spijkenisse.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 26 november 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 5 september 2014 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 13 januari 2015 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 24 februari 2015 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 3 december 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 27 januari 2015 een V-formulier van 26 januari 2015 met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 12 maart 2015 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 26 maart 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- ( met instemming van de vrouw:) mevrouw [naam], de zus van de man in haar hoedanigheid van de bewindvoerster van de man, bijgestaan door de advocaat van de man;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikking van de rechtbank van 26 april 2013 en de bestreden beschikking.
Bij de tussenbeschikking is – voor zover in hoger beroep van belang – de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
Bij de bestreden beschikking is met ingang van 26 november 2013 ten laste van de man aan de vrouw een uitkering tot haar levensonderhoud toegekend van € 180,- per maand, voor wat betreft de na 5 september 2014 te verschijnen termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat vast dat de goederen van de man sinds 2012 onder bewind zijn gesteld.

BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

1. In geschil is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook: de partneralimentatie.
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de vrouw om partneralimentatie alsnog af te wijzen, alsmede te bepalen dat al hetgeen de man te veel/ten onrechte heeft betaald, door de vrouw terugbetaald dient te worden aan de man, kosten rechtens.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat, het door de man ingestelde hoger beroep als ongegrond en onbewezen af te wijzen en de bestreden beschikking te vernietigen en, in incidenteel hoger beroep, te bepalen dat de man met ingang van 26 november 2013 zal bijdragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 2.269,- bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en de man te veroordelen in de kosten van deze procedure, dan wel een zodanige uitspraak te doen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
4. De man verzet zich daartegen en verzoekt het hof het incidentele hoger beroep van de vrouw geheel af te wijzen.
Ingangsdatum
5. De door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum voor de partneralimentatie van 26 november 2013 is tussen partijen niet in geschil, zodat het hof bij de beoordeling van deze datum zal uitgaan.
Behoefte vrouw
6. In incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw een partneralimentatie vast te stellen van € 2.269,- bruto per maand berekend op basis van een behoefte aan de hand van de 60% norm en het inkomen van de man ten tijde van het huwelijk van € 2.334,- netto per maand.
7. De man betwist de door de vrouw gestelde behoefte en betoogt dat deze 60% van € 1.150,- derhalve € 700,- netto per maand bedraagt. Verder stelt de man dat hij niet inziet waarom de behoefte van de vrouw € 2.269,- per maand bruto bedraagt.
8. Het hof overweegt als volgt. Op grond van vaste rechtspraak wordt bij de vaststelling van de aan de welstand gerelateerde behoefte van de alimentatiegerechtigde rekening gehouden met alle feiten en omstandigheden van het geval, waaronder zowel de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk als het uitgavenpatroon in diezelfde periode. In dit kader heeft de advocaat van de vrouw ter zitting onweersproken verklaard dat partijen de laatste huwelijkse jaren, van 9 augustus 2011 tot 8 mei 2013, hebben deelgenomen aan een schuldsaneringtraject in het kader van de WSNP. Zij leefden toen op bijstandsniveau en ook daarna is het welstandsniveau van partijen niet veel hoger geworden. Gelet hierop en nu de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar behoefte meer bedraagt dan de hoogte van een bijstandsuitkering voor een alleenstaande, zal het hof uitgaan van een behoefte van de vrouw op bijstandsniveau. Het hof zal beoordelen of de man draagkracht heeft voor partneralimentatie.
Draagkracht man
9. De man betwist dat hij draagkracht heeft om partneralimentatie aan de vrouw te betalen. De man verblijft in een zorginstelling op basis van de AWBZ. De man is wettelijk verplicht een eigen inkomensafhankelijke bijdrage te betalen, die door het CAK wordt vastgesteld en geïnd. De man betaalt met ingang van 1 januari 2014 een eigen bijdrage van € 1.314,33 per maand. Met dit bedrag worden de kosten van huisvesting en verpleging (waaronder maaltijden) gedekt.
Hij heeft een WIA-uitkering van € 1.783,29 per maand netto en houdt dus een bedrag over van € 468,96 per maand. Hiervan moet de man in ieder geval de volgende kosten betalen:
- mobiele telefoon € 15,- per maand;
- premie ziektekosten € 88,23 per maand;
- eigen risico € 25,- per maand;
- schoenen en kleding
- ontspanning
- toiletgerei en kapper
- wassen kleding
- sparen pensioentekort € 100,- per maand
- televisieabonnement
- kosten bewindvoering € 12,- per maand.
10. De vrouw betwist dat de man de door hem gestelde eigen bijdrage moet voldoen. Op basis van zijn WIA-uitkering zou de man volgens de vrouw een lager bedrag van € 1.039,17 aan eigen bijdrage moeten voldoen. Het CAK heeft een berekening van de eigen bijdrage van de man gemaakt, uitgaande van een onjuist inkomen, althans een inkomen uit 2011 en 2012, toen de man nog in loondienst werkzaam was. Het had op de weg van de man gelegen om een verzoek tot peiljaarverlegging in te dienen bij het CAK zodat het CAK van het juiste - het hof begrijpt: niet het oude maar het huidige - inkomen zou zijn uitgegaan. Nu hij dit heeft nagelaten dient dit voor zijn rekening en risico te blijven en zou in het kader van de alimentatie, subsidiair, met de lager bijdrage op grond van het daadwerkelijke inkomen van de man moeten worden gerekend. Primair is de vrouw overigens van mening dat conform het Tremarapport de draagkracht van de man berekend moet worden uitgaande van zijn netto inkomen, verminderd met de noodzakelijke lasten, zonder rekening te houden met de AWBZ-bijdrage. Volgens haar houdt het GAK bij de bepaling van de AWBZ bijdrage rekening met een opgelegde partneralimentatie. De vrouw verwijst hiertoe ook naar een uitspraak van het hof Arnhem van 15 maart 2011. De vrouw stelt dat van de WIA-uitkering van € 1.783,29 per maand volgens vaste jurisprudentie uitsluitend in mindering moet worden gebracht € 88,23 premie zorgverzekering per maand, € 293,- per maand zak- en kleedgeld zodat een draagkracht van de man rest van € 1.402,06 netto per maand.
11. Met de door de man opgevoerde extra kosten - de man heeft ter zitting onder andere nog genoemd: orthopedische schoenen, nieuwe bril en ziekenhuisbezoek - dient volgens de vrouw geen rekening te worden gehouden omdat de man deze kosten niet heeft onderbouwd met stukken en deze kosten van zijn zak- en kleedgeld van € 293,- dient te voldoen.
12. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de man een WIA-uitkering ontvangt van € 1.783,29 netto per maand. Dit is niet in geschil. Op dit bedrag wordt een door het CAK vastgestelde hoge eigen bijdrage ingehouden van € 1.314,33 per maand. Naar het oordeel van het hof, zo blijkt ook uit de brief van het CAK van 19 mei 2014 (overgelegd bij F9-formulier van 21 mei 2014 door de advocaat van de man) wordt deze hoge eigen bijdrage niet gewijzigd in een lage eigen bijdrage op grond van het feit dat partneralimentatie door de man moet worden betaald. Ook blijkt uit de door het CAK “opgestelde voorwaarden voor aanpassing van de hoge eigen bijdrage” (te vinden op de website van het CAK) dat voor de man op dit moment geen mogelijkheid bestaat om bijstelling van de eigen bijdrage/een peiljaarverlegging bij het CAK aan te vragen enkel omdat zijn inkomen nu lager is dan in 2011/2012. Dat kan alleen indien de man minder over zou houden dan de zak- en kleedgeldgrens, maar dat is niet het geval. De man hield in 2013 en 2014 meer over dan de zak- en kleedgeldgrens van € 292,94 respectievelijk € 301,35 per maand.
Het hof gaat er van uit dat de man van zijn netto inkomen per maand een bedrag overhoudt van (1.783,29 – 1.314,33=) € 468,96 netto per maand. Daarvan is een bedrag van rond de € 300,- bestemt voor zak- kleedgeld, zodat het hof daarmee ook rekening houdt. Resteert een bedrag van € 160,-. Daarvan is 60% beschikbaar ofwel € 96,- netto per maand, zijnde afgerond € 120,- bruto per maand. Het hof gaat er van uit dat de man in staat is die bijdrage te betalen. Weliswaar heeft de man in zijn beroepschrift, en de bewindvoerster van de man ter zitting, gesteld dat de man nog meer kosten maakt, onder meer voor het sparen voor zijn pensioen, uitgaven voor een nieuwe bril, aanschaf orthopedische schoenen en diverse ziekenhuisbezoeken. Deze kosten zijn echter niet, althans onvoldoende onderbouwd met stukken, zodat het hof hiermee geen rekening zal houden. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking vernietigen en de partneralimentatie bepalen op een bedrag van € 120,- bruto per maand.
13. Nu van de zijde van de man ter zitting in hoger beroep is aangegeven dat de man de door de rechtbank opgelegde bijdrage niet structureel heeft betaald om dat hij het geld niet had, behoeft het verzoek van de man om terugbetaling door de vrouw van hetgeen hij te veel heeft betaald geen behandeling.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bepaalt de door de man te betalen bijdrage voor de vrouw met ingang van 26 november 2013 op € 120,- bruto per maand, voor wat betreft de na heden te verschijnen termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Kamminga en Koens, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 april 2015.