ECLI:NL:GHDHA:2015:1597

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2015
Publicatiedatum
16 juni 2015
Zaaknummer
200.157.734/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • A. Koens
  • M. Husson
  • J. Kamminga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en partneralimentatie na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de vaststelling van kinderalimentatie en partneralimentatie na een echtscheiding. De man, bijgestaan door zijn advocaat mr. P.H.J. Körver, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Den Haag van 14 juli 2014 aangevochten, waarin de rechtbank had bepaald dat hij € 140,- per maand aan kinderalimentatie moest betalen en dat zijn verzoek om partneralimentatie van € 300,- per maand aan de vrouw werd afgewezen. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.Y. van der Bijl, heeft het beroep bestreden en verzocht om bekrachtiging van de bestreden beschikking.

De man stelt dat hij niet in staat is om de vastgestelde kinderalimentatie te betalen, omdat hij zijn inkomen uit 2012 niet meer genereert en zijn kapsalon gesloten is. Hij heeft wel een nieuwe werkgever, maar kan zijn uren niet uitbreiden. De vrouw betwist deze stellingen en stelt dat de man zijn inkomen vrijwillig heeft opgegeven en dat hij in staat moet worden geacht om voldoende inkomen te verwerven om aan zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen.

Het hof heeft de zaak op 26 maart 2015 mondeling behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de man in staat is om de kinderalimentatie van € 140,- per maand te betalen. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij de man ook in zijn verzoek om partneralimentatie niet in het gelijk is gesteld. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat gebruikelijk is in familierechtelijke zaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 29 april 2015
Zaaknummer : 200.157.734/01
Rekestnummers rechtbank : FA RK 13-6119 en FA RK 14-1650
Zaaknummers rechtbank : C/09/448363 en C/09/461494
[verzoeker],
wonende te[woonplaats 1],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P.H.J. Körver te Den Haag,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats 2],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.Y. van der Bijl te Den Haag.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 14 oktober 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 14 juli 2014 van de rechtbank Den Haag.
De vrouw heeft op 8 januari 2015 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 1 december 2014 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
- op 25 maart 2015 een faxbericht van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 25 maart 2015 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 26 maart 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts is – voor zover in hoger beroep van belang – bepaald dat de man, met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, voor de verzorging van [naam], geboren op [geboortedag]2006 te Den Haag (hierna te noemen: de minderjarige) aan de vrouw zal betalen een bedrag van € 140,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en vermeerderd met iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten of andere regelingen voor de minderjarige zal of kan worden verleend. De beschikking is, behalve ten aanzien van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het zelfstandig verzoek van de man tot vaststelling van een door de vrouw aan de man te betalen uitkering tot levensonderhoud, hierna ook: partneralimentatie, van € 300,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen met ingang van 1 juli 2013, is door de rechtbank afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
In hoger beroep is vast komen te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 18 maart 2015 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, hierna ook kinderalimentatie, en de door de vrouw aan de man te betalen partneralimentatie.
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, het hof begrijpt voor zover daarin een kinderalimentatie is vastgesteld ten laste van de man en het verzoek van de man om partneralimentatie aan de vrouw op te leggen is afgewezen, en:
  • te bepalen dat de man geen kinderalimentatie hoeft te betalen;
  • met betrekking tot de partneralimentatie te bepalen dat de vrouw maandelijks een bedrag van € 300,- aan de man dient te betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen met ingang van 1 juli 2013, subsidiair met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift voorlopige voorzieningen dan wel een voorlopige bijdrage vast te stellen op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te bekrachtigen, indien nodig met aanvulling van de gronden waarop de bestreden beschikking berust en de man in zijn verzoeken niet te ontvangen, althans deze af te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.

Kinderalimentatie

Ingangsdatum
4. De rechtbank heeft de kinderalimentatie vastgesteld met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Uit de overgelegde stukken is gebleken dat dit 18 maart 2015 is. Nu partijen tegen die ingangsdatum niet hebben gegriefd, zal het hof bij de beoordeling van de vraag of de man in staat is kinderalimentatie te betalen uitgaan van de ingangsdatum van 18 maart 2015.
Behoefte
5. De behoefte van de minderjarige aan kinderalimentatie staat als niet weersproken vast en bedraagt € 525,- per maand. Ter zitting bij het hof heeft de vrouw onweersproken verklaard dat zij verwacht dat zij in 2015 een bedrag van € 120,- per maand aan toeslagen van de belastingdienst voor de minderjarige zal ontvangen. Het hof zal dit bedrag in mindering brengen op de behoefte van de minderjarige zodat de resterende behoefte € 405,- per maand bedraagt.
Draagkracht man
6. De man stelt dat de rechtbank de beslissing baseert op zijn inkomen uit 2012, maar eraan voorbij gaat dat hij in 2012 een inkomen genereerde uit een baan die hij thans niet meer heeft. Ook wordt door de rechtbank voorbijgegaan aan het gegeven dat hij geen inkomsten uit zijn kapsalon meer kan genereren, want die is gesloten. De man solliciteert wel maar kan geen aanvullend werk vinden. Verder is urenuitbreiding bij zijn werkgever niet mogelijk gebleken. Volgens de man heeft hij geen draagkracht om de vastgestelde kinderalimentatie te betalen.
Ter zitting bij het hof heeft de man gesteld dat hij sinds februari 2014 een nieuwe werkgever heeft,[naam werkgever] ([naam werkgever]), waar hij voor tien uur per week werkt. Uitbreiding van het aantal werkuren bij deze werkgever is volgens de man niet mogelijk. De werkgever van de man weigert dit echter schriftelijk te bevestigen. De man werkt ook nog 10 uur per week bij [naam werkgever 2], derhalve 20 uur per week in totaal. De door de man gestarte kapperszaak was verlieslijdend en de man is met deze zaak gestopt. Verder heeft hij gedurende een korte tijd een kappersstoel gehuurd in een door anderen gedreven kapsalon, maar ook dit was volgens de man verlieslijdend. In februari/maart 2015 is de man ook hiermee gestopt.
7. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist. Zij stelt – kort gezegd – dat de man zijn vaste inkomen uit loondienst in 2012 vrijwillig heeft opgegeven terwijl hij een onderhoudsverplichting had jegens de minderjarige. Dat dient voor zijn rekening en risico te blijven. Van de man kan verwacht worden dat hij in alle redelijkheid een inkomen moet kunnen verwerven waarmee hij kinderalimentatie kan betalen. De vrouw betwist voorts, bij gebrek aan bewijs, dat de man solliciteert of dat urenuitbreiding bij zijn werkgever niet mogelijk is. Volgens de vrouw werkt de man zelfs veelvuldig in de kapsalon bij haar om de hoek. Verder stelt de vrouw dat de man wel geld heeft om op reis te gaan naar Mekka en Marokko, maar niets betaalt voor zijn kind. De man geniet derhalve meer/andere inkomsten dan gesteld.
8. Het hof overweegt als volgt. Het hof acht niet aannemelijk geworden dat de man niet in staat is om een zodanig inkomen te verwerven dat hij de opgelegde kinderalimentatie van € 140,- per maand kan betalen. Het is de man gelukt om zijn werkuren van 10 uur per week bij zijn werkgever [naam werkgever 2] uit te breiden met 10 uur per week bij een andere werkgever, [naam werkgever]. Niet is vast komen te staan dat verdere uitbreiding van zijn urenomvang bij deze werkgevers niet mogelijk is. De man heeft ter zitting verklaard dat hij tevergeefs aan zijn werkgever [naam werkgever] heeft gevraagd naar de mogelijkheid om zijn urenomvang uit te breiden. De man heeft echter geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij een formeel verzoek heeft ingediend bij [naam werkgever] of [naam werkgever 2] dan wel enige sollicitatieactiviteiten heeft verricht ter uitbreiding van zijn uren en evenmin een afwijzing van zulk een verzoek. Het hof acht het door de man als productie 4 overgelegde overzicht sollicitatieactiviteiten hiertoe onvoldoende. Nu van de man, gelet op zijn onderhoudsverplichting jegens de minderjarige, wel verwacht mag worden dat hij zich volledig inspant om zijn werkuren uit te breiden en dit niet is gebleken, is het hof, evenals de rechtbank, van oordeel dat de man in staat moet worden geacht om (voldoende inkomen te genereren om) de kinderalimentatie van € 140,- per maand te betalen. Het hof heeft bij zijn oordeel tevens in aanmerking genomen dat de man tot voor kort in een kapperszaak heeft gewerkt en daar inkomen uit genereerde, de man kennelijk wel geld genoeg heeft gehad om buitenlandse reizen te maken - zelfs nog begin dit jaar - en ter zitting bij het hof zelf te kennen heeft gegeven dat hij de afgelopen maanden een bedrag van € 2.000,- heeft gespaard. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover het de kinderalimentatie betreft.

Partneralimentatie

9. De man betwist dat hij de dienstbetrekking die ten grondslag lag aan zijn jaarinkomen van 2012 vrijwillig heeft opgezegd om meer tijd te besteden in zijn kapperszaak en de gestelde inkomensterugval derhalve aan hem zelf te wijten is. De stelling van de vrouw hieromtrent is nergens op gebaseerd. Ook wordt voorbijgegaan aan het gegeven dat hij geen inkomsten uit zijn kapsalon meer kan genereren, want die is gesloten. De man solliciteert wel maar kan geen aanvullend werk vinden. Verder is urenuitbreiding bij zijn werkgever niet mogelijk gebleken.
10. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij stelt – kort samengevat – dat de man niet heeft aangetoond dat hij niet in de kosten van zijn eigen levensonderhoud kan voorzien.
11. Het hof overweegt dat, gezien hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de draagkracht van de man, de man naar het oordeel van het hof in staat moet worden geacht om zodanig inkomen te verwerven dat hij (ook) in staat is om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien.
Proceskosten
12. Het hof zal de kosten van het geding in hoger beroep, zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard, tussen partijen compenseren.
13. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Koens, Husson en Kamminga, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 april 2015.