ECLI:NL:GHDHA:2015:1607

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2015
Publicatiedatum
16 juni 2015
Zaaknummer
BK-14-00568
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aftrek specifieke zorgkosten en heffingskortingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2012, waarbij de Inspecteur een aftrek voor dieetkosten van € 940 had verleend. Belanghebbende verzocht om aanvullende aftrekken voor kosten van kleding en beddengoed, een zuurstofconcentrator, premies voor uitvaart- en zorgverzekering, de jonggehandicaptenkorting en de algemene heffingskorting. De rechtbank oordeelde dat de Inspecteur de aftrekken terecht had geweigerd, omdat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij recht had op deze aftrekken. Het Hof bevestigde deze uitspraak, waarbij het Hof oordeelde dat belanghebbende niet had aangetoond dat hij extra zorgkosten had gemaakt die in aanmerking kwamen voor aftrek. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat de jonggehandicaptenkorting niet van toepassing was, omdat belanghebbende geen recht had op een uitkering of arbeidsondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten. De uitspraak van het Hof werd op 26 mei 2015 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-14/00568

Uitspraak van 26 mei 2015

in het geding tussen:

[X] te [Z], hierna: belanghebbende,

en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 20 mei 2014, nummer SGR 14/993, betreffende de hierna vermelde aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
Belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.588 (hierna: de aanslag).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar gedeeltelijk toegewezen en heeft hij het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd tot € 11.648.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 122.
2.2.
Bij uitspraak van het Hof van 15 juli 2014 is belanghebbende in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig volledig voldoen van het verschuldigde griffierecht.
2.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak verzet gedaan. Het Hof heeft het verzet op 21 oktober 2014 gegrond verklaard en belanghebbende alsnog in zijn hoger beroep ontvankelijk verklaard.
2.4.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 14 april 2015, gehouden te Den Haag. Namens de Inspecteur is daar verschenen [A] en [B]. Belanghebbende is daar niet verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 12 februari 2015 aan het adres [Y] te [Z], onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens door de griffier bij PostNL ingewonnen inlichtingen ('track and trace') is vorenbedoelde brief op 13 februari 2015 op dit adres aangeboden. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekening gehouden. Daarvan is geen proces-verbaal opgemaakt omdat de Inspecteur ter zitting heeft medegedeeld niets te willen toevoegen in aanvulling op of in afwijking van de standpunten die blijkens de gedingstukken door hem zijn ingenomen en het Hof geen nadere vragen heeft gesteld.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding gaat het Hof in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, uit van de navolgende feiten.
3.1.
Belanghebbende is geboren [in] 1958 en ongehuwd.
3.2.
Belanghebbende heeft in 2012 een uitkering genoten krachtens de Wet Werk en Bijstand (WWB) van € 12.588. Op deze uitkering is € 2.134 loonheffing ingehouden.
3.3.
Bij uitspraak op bezwaar van 14 januari 2014 is belanghebbende een aftrek van € 940 verleend voor dieetkosten. Als gevolg hiervan is de aanslag verminderd met een bedrag van € 312. Dit bedrag heeft belanghebbende terugontvangen.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1.
In geschil is of belanghebbende naast de reeds door de Inspecteur verleende aftrek voor dieetkosten (€ 940) in aanmerking komt voor (i) aftrek van de kosten voor kleding en beddengoed, (ii) de aftrek van kosten voor een zuurstofconcentrator, (iii) aftrek van de premies voor zijn uitvaartverzekering en zijn zorgverzekering, (iv) toepassing van de jonggehandicaptenkorting, en (v) uitbetaling van de algemene heffingskorting, zoals belanghebbende stelt en de Inspecteur betwist.
4.2.
De Inspecteur stelt dat de aftrek voor specifieke zorgkosten eerder te hoog dan te laag is vastgesteld, dat belanghebbende geen aanspraak kan maken op toepassing van de jonggehandicaptenkorting noch op uitbetaling van dat bedrag en dat belanghebbende geen recht heeft op uitbetaling van de algemene heffingskorting.
4.3.
Voor de verdere standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag.
5.2.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft het navolgende overwogen:
"4. Op grond van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel g van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (tekst 2012, hierna: Wet IB 2001) kunnen uitgaven voor extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven, in aftrek worden gebracht volgens bij ministeriële regeling te stellen regels. Deze regels zijn uitgewerkt in artikel 38 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Op grond van dit artikel komen de uitgaven enkel in aftrek wanneer de genoemde uitgaven voortvloeien uit ziekte of invaliditeit en de ziekte of invaliditeit ten minste een jaar heeft geduurd of vermoedelijk zal duren. De rechtbank is van oordeel dat [de Inspecteur] de uitgaven terecht niet in aftrek heeft toegestaan nu [belanghebbende] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij kosten heeft gemaakt die verband houden met ziekte of invaliditeit.
5. De door [belanghebbende] betaalde premie voor zijn zorgverzekering komt niet voor aftrek in aanmerking omdat aftrek van dergelijke uitgaven is uitgesloten in artikel 6.18 van de Wet IB 2001.
6. Ingevolge artikel 8.16a, lid 1, van de Wet IB 2001 (tekst 2012) geldt de jonggehandicaptenkorting voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (wet Wajong) recht heeft op toekenning van een uitkering of op arbeidsondersteuning. Nu niet is gebleken dat [belanghebbende] recht heeft op een dergelijke uitkering of op arbeidsondersteuning op grond van deze wet, heeft [de Inspecteur] naar het oordeel van de rechtbank terecht de jonggehandicaptenkorting niet toegepast.
7. De rechtbank is derhalve van oordeel dat [de Inspecteur] de in geschil zijnde persoonsgebonden aftrekposten alsmede de jonggehandicaptenkorting terecht heeft geweigerd. [Belanghebbende] heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat hij recht heeft op volledige teruggaaf van de ingehouden loonheffing. Gelet op wat hiervoor is overwogen bestaat er naar het oordeel van de rechtbank voor een nadere teruggaaf van de reeds ingehouden loonheffing geen aanleiding.
8. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard."

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt met zich mee, dat belanghebbende aannemelijk maakt dat hij in het jaar 2012 meer op hem drukkende zorgkosten, zoals voor kleding en beddengoed en een zuurstofconcentrator, heeft gemaakt dan de reeds verleende aftrek van € 940 aan specifieke zorgkosten (artikel 6.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001, hierna: Wet IB 2001). Hierin is belanghebbende niet geslaagd. De rechtbank heeft de uitgaven terecht niet in aftrek toegestaan aangezien belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij die op hem drukkende meerkosten (in het onderhavige jaar) heeft gemaakt. Daarnaast geldt dat uitvaartverzekeringspremies sedert 1 januari 2009 niet meer aftrekbaar zijn. Artikel 6.17 van de Wet IB 2001 bevat een limitatieve opsomming van de zorgkosten die voor aftrek in aanmerking komen. Zorgverzekeringspremies zijn eveneens van aftrek uitgesloten (artikel 6.18, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001, tekst 2012).
7.2.
Aangezien gesteld noch gebleken is dat belanghebbende op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten recht heeft op toekenning van een uitkering of op arbeidsondersteuning (artikel 8.16a, eerste lid, van de Wet IB 2001, tekst 2012) en vaststaat dat belanghebbende geen recht heeft op de ouderenkorting, kan belanghebbende geen aanspraak maken op de jonggehandicaptenkorting en heeft de rechtbank toepassing van die korting terecht geweigerd.
7.3.
De algemene heffingskorting is een korting op de verschuldigde loon- en inkomensheffing. Blijkens de aanslag is het bedrag van de algemene heffingskorting (€ 2.033) aan belanghebbende toegekend doordat voormeld bedrag volledig in mindering is gebracht op de over de WWB-uitkering verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.
7.4.
Gelet op het vorenoverwogene moet worden beslist als hierna vermeld.

Proceskosten

8. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. W.M.G. Visser, P.J.J. Vonk en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.S.H.M. Strik. De beslissing is op 26 mei 2015 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.