ECLI:NL:GHDHA:2015:1614

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2015
Publicatiedatum
17 juni 2015
Zaaknummer
200.161.690-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Kamminga
  • Warnaar
  • Obbink-Reijngoud
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bijzondere curator in omgangszaak tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 juni 2015 een tussenbeslissing genomen in het hoger beroep van een verzoek tot wijziging van de zorgregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, verzocht om een wijziging van de zorgregeling en de benoeming van een forensisch mediator. De moeder verweerde zich tegen dit verzoek en stelde dat de minderjarige, geboren in 2001, geen contact met de vader wenst. De rechtbank had eerder bepaald dat er geen contactregeling zou zijn vanwege de hevige weerstand van de minderjarige tegen haar vader.

Het hof heeft vastgesteld dat er een bijzondere curator benoemd moet worden om de minderjarige te vertegenwoordigen in deze procedure. Dit besluit is genomen in het belang van de minderjarige, gezien de tegenstrijdige visies van de ouders en de weerstand van de minderjarige tegen contact met haar vader. De bijzondere curator, drs. J.L. van Wesemael, is aangesteld om met de minderjarige te spreken en haar situatie te onderzoeken. Het hof heeft de zaak aangehouden in afwachting van de bevindingen van de bijzondere curator.

De vader heeft in zijn hoger beroep betoogd dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek tot wijziging van de zorgregeling heeft afgewezen en dat de moeder de omgang tussen hem en de minderjarige heeft gefrustreerd. De moeder heeft echter gesteld dat de minderjarige duidelijk heeft aangegeven geen contact met de vader te willen en dat zij de wensen van de minderjarige respecteert. De raad voor de kinderbescherming heeft ook aangegeven dat er momenteel geen oplossing voorhanden is en dat de minderjarige een negatief beeld van haar vader heeft.

Het hof heeft uiteindelijk besloten dat er een forensisch mediator moet worden aangesteld en dat de bestreden beschikking van de rechtbank in stand blijft. De vader is veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De bijzondere curator moet haar bevindingen voor 24 december 2015 rapporteren aan het hof, waarna de behandeling van de zaak pro forma is aangehouden tot 26 december 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 24 juni 2015
Zaaknummer : 200.161.690/01
Rekestnummer rechtbank : F2 RK 10-912
Zaaknummer rechtbank : C/10/353076
[De vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M. Rosema te Oosterwolde, gemeente Ooststellingwerf,
tegen
[De moeder] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.J.A. Nijssen te Leiden.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te Rotterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 23 december 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 25 september 2014 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 13 februari 2015 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 5 januari 2015 een brief van 5 januari 2015 met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
van de zijde van de gecertificeerde instelling:
- op 19 mei 2015 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen. Bij dat bericht heeft de gecertificeerde instelling tevens het hof bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.
De raad heeft bij brief van 2 april 2015 aan het hof laten weten ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 21 mei 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw [naam medewerker raad] namens de raad.
De hierna te noemen minderjarige Madelon is in raadkamer gehoord.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - voor zover in hoger beroep van belang - het verzoek van de vader tot wijziging (nakoming) van de zorgregeling afgewezen en is bepaald dat er geen contactregeling zal zijn tussen de vader en [naam minderjarige] geboren [in] 2001 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige).
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling).
2. De vader verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad:
  • te bepalen dat er een forensisch mediator wordt aangesteld, waarbij partijen worden verplicht hun medewerking te verlenen, onder oplegging van een dwangsom van € 15.000,- indien een partij niet, dan wel onbehoorlijk, meewerkt;
  • de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat er een zorg- en contactregeling zal zijn tussen de minderjarige en de vader.
3. De moeder verweert zich daartegen en verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad:
  • het hoger beroep van de vader te verwerpen en de bestreden beschikking in stand te laten;
  • het verzoek van de vader om te bepalen dat er een forensisch mediator wordt aangesteld, waarbij partijen worden verplicht hun medewerking te verlenen, onder oplegging van een dwangsom van € 15.000,- indien een partij niet, dan wel onbehoorlijk meewerkt, af te wijzen;
  • de vader te veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
4. De vader voert in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van de vader tot wijziging (nakoming) van de zorgregeling heeft afgewezen en ten onrechte heeft bepaald dat er geen contactregeling zal zijn tussen de vader en de minderjarige. De rechtbank heeft overwogen dat er bij de minderjarige hevige weerstand is tegen contact met haar vader en dat zij geen mogelijkheden ziet tot het realiseren van contact tussen de vader en de minderjarige, zodat er geen contact- en/of zorgregeling wordt vastgesteld. De vader acht deze beslissing opmerkelijk en onjuist. In haar beschikking van 30 november 2012 stelde de rechtbank immers nog vast dat uit het rapport van de raad van 12 januari 2012 naar voren kwam dat er op termijn wel omgang diende te komen. Ook tijdens de mondelinge behandeling van de zaak op 16 november 2012 gaf de raad nog aan dat het van belang was dat er omgang zou komen. De beslissing van de rechtbank strookt dan ook niet met de eerdere uitspraken. De vader is inmiddels al jaren bezig het contact en de omgang tussen hem en de minderjarige te herstellen. De moeder heeft volgens de vader van meet af aan de omgang en het contact tussen de vader en de minderjarige gefrustreerd. De moeder heeft hierbij de belangen van de minderjarige volledig uit het oog verloren. Er is jarenlang negatief over de vader gesproken in het bijzijn van de minderjarige. Het is dan ook niet opmerkelijk dat er bij de minderjarige sprake is van hevige weerstand tegen contact met haar vader. De moeder heeft de vader ten onrechte beschuldigd van mishandeling en incest. De vader meent dat de rechtbank uitvoeriger had moeten bekijken of en zo ja, op welke wijze het contact en eventuele omgang tussen de minderjarige en de vader hersteld kon worden. Namens de vader is verzocht een forensisch mediator aan te stellen, met als opdracht tussen partijen te bemiddelen en daarnaast onderzoek te verrichten. De vader zal zich in beginsel bij de conclusie van de forensisch mediator neerleggen. Ten slotte merkt de vader op dat de moeder niet voldoet aan de informatieregeling. Ter zitting heeft de vader gepersisteerd bij zijn standpunten.
5. De moeder stelt zich op het standpunt dat de vader er aan voorbij gaat dat sinds het stop zetten van de omgang in 2005 veel tijd is verstreken en dat er in die periode een ondertoezichtstelling van anderhalf jaar van toepassing is geweest. Veel gesprekken hebben tussen de gecertificeerde instelling, de moeder, familie van de moeder en de minderjarige plaatsgevonden. Na de tweede ondertoezichtstelling heeft de minderjarige heel duidelijk kenbaar gemaakt dat zij op dit moment geen contact met de vader wil hebben. De moeder stelt dat de gezinsvoogd, die met alle partijen heeft gesproken, al het mogelijke heeft gedaan om het contact tussen de vader en de minderjarige te herstellen. De moeder kan zich niet vinden in de beschuldiging van de vader dat sprake is van het oudervervreemdings-/ouderverstotingssyndroom bij de minderjarige. De moeder realiseert zich dat het voor de ontwikkeling van de minderjarige van belang kan zijn dat zij contact heeft met beide ouders. De moeder heeft meerdere malen uitvoerig met de minderjarige hierover gesproken, maar de minderjarige heeft zowel aan de moeder als aan de raad expliciet aangegeven dat zij op dit moment geen contact wil. De moeder respecteert de mening van de minderjarige en wil haar niet tot contact met de vader dwingen, omdat zij van mening is dat dit alleen maar averechts werkt. De moeder deelt niet de mening van de vader dat de rechtbank een forensisch mediator had moeten benoemen. Een verplichte mediation zal niet tot een andere uitkomst leiden. Tijdens de zitting in eerste aanleg kwam verder naar voren dat zowel de vader als de moeder financieel niet in staat zijn de kosten van een forensisch mediator te betalen. De moeder heeft, hoewel zij solliciteert, nog geen baan kunnen vinden. Mocht het hof echter anders beslissen, dan zal de moeder hieraan meewerken. Het opleggen van een dwangsom is niet nodig. De moeder heeft eind december 2014 het rapport van de minderjarige naar de vader toegezonden. Blijkbaar is dit rapport niet door hem ontvangen, zodat een kopie alsnog wordt overgelegd.
6. De raad heeft ter terechtzitting verklaard dat een oplossing niet voorhanden is in deze moeilijke zaak. De minderjarige heeft een zeer negatief vaderbeeld en heeft geen verlangen en nieuwsgierigheid naar haar vader, hetgeen tegennatuurlijk is. De minderjarige is nog niet in staat gebleken om een betekenisvolle relatie met haar vader aan te gaan. De raad kan zich vinden in forensische mediation, maar meent dat de focus meer op de minderjarige dient te liggen. In dit verband heeft de raad de suggestie gedaan om een bijzondere curator (met een psychologische achtergrond) te benoemen, die met de minderjarige in gesprek kan gaan en de mogelijkheden kan onderzoeken tot omgang tussen de vader en de minderjarige.
7. Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder geschillen omtrent de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling, op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechter kunnen worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij een dergelijke beslissing dienen alle omstandigheden van het geval in acht te worden genomen, wat er in voorkomend geval ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen.
8. Het hof ziet gelet op de stukken en het besprokene ter terechtzitting, alsmede gezien het advies van de raad aanleiding om, alvorens een eindbeslissing te nemen, ambtshalve over te gaan tot de benoeming van een bijzondere curator over de minderjarige als bedoeld in artikel 1:250 BW, teneinde haar in en buiten rechte in het kader van de onderhavige procedure te vertegenwoordigen, een en ander zoals ter zitting ook is besproken. Het hof acht dit in het belang van de minderjarige, mede gezien de tegengestelde visies van de ouders, de omstandigheid dat de ouders niet meer met elkaar om een tafel kunnen zitten en de omstandigheid dat de minderjarige een enorme weerstand heeft tegen haar vader. Genoemd kader betreft in het bijzonder al hetgeen van belang is rond de vraag of een contactregeling tussen de vader en de minderjarige tot de mogelijkheden behoort en zo ja, wat de inhoud van de zorgregeling dan zal zijn. De bijzondere curator krijgt de specifieke taak met de minderjarige te spreken en vast te stellen hoe de minderjarige de situatie op dit moment beleeft, waar haar weerstand tegen de vader vandaan komt en wat voor haar bij het inrichten van een zorgregeling in de toekomst van belang kan worden geacht. Het hof zal tot bijzondere curator benoemen mevrouw drs. J.L. van Wesemael, die zich bereid heeft verklaard deze taak op zich te nemen. Het hof zal de zaak aanhouden in afwachting van de schriftelijke verslaglegging van de bijzonder curator van haar bevindingen..
9. Mitsdien beslist het hof als volgt.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
benoemt tot bijzondere curator over de minderjarige [naam minderjarige] , geboren [in]
2001 te [geboorteplaats] :
drs. J.L. van Wesemael, kantoorhoudende op de Badhuisweg 40, 2587 CJ Den Haag;
verwijst voor de taakomschrijving naar hetgeen is overwogen onder 8 van deze beschikking;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de bijzondere curator haar bevindingen schriftelijk te rapporteren aan het hof vóór dan wel uiterlijk per 24 december 2015, met gelijktijdig afschrift van de rapportage aan de advocaten van de partijen en de raad;
beveelt de griffier een kopie van alle gedingstukken in de onderhavige zaak aan drs. J.L. van Wesemael te zenden;
houdt de behandeling van de zaak aan tot 26 december 2015 pro forma;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Warnaar en Obbink-Reijngoud, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juni 2015.