ECLI:NL:GHDHA:2015:1676

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2015
Publicatiedatum
22 juni 2015
Zaaknummer
200.130.141/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot het treffen van een spoedvoorziening in hoger beroep met betrekking tot de vrijlating van ouders en thuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak hebben appellanten, de ouders van minderjarigen, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 maart 2013. Zij hebben verzocht om het treffen van spoedvoorzieningen, waaronder hun vrijlating, de thuisplaatsing van hun kinderen en de benoeming van een deskundige. De zaak werd behandeld in een incident bij het Gerechtshof Den Haag op 16 juni 2015. Tijdens de zittingen op 24 februari en 17 maart 2015 hebben de appellanten hun verzoeken toegelicht, maar de Staat en Stichting Bureau Jeugdzorg Groningen (JBN) hebben verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten inmiddels in vrijheid zijn gesteld en dat de kinderen weer bij hen verblijven, waardoor het spoedeisend belang van de verzoeken ontbreekt. Het hof heeft ook opgemerkt dat de benoeming van een deskundige niet onderbouwd is door de appellanten. Gezien deze omstandigheden heeft het hof de vordering tot het treffen van spoedvoorzieningen afgewezen en de zaak verwezen naar de rol voor uitlating op 30 juni 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel
Zaaknummer : 200.130.141/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : 424946 HA /ZA 2012/967

arrest in het incident van de familiekamer d.d. 16 juni 2015

inzake
1. [de vader],
wonende te [woonplaats]),
2. [de moeder],
wonende te [woonplaats]),
appellanten,
advocaat: mr. H.F.M. Struycken te Amsterdam,
tegen
1. Stichting Bureau Jeugdzorg Groningen, thans genaamd Stichting Jeugdbescherming Noord-Groningen
gevestigd te Groningen,
hierna te noemen: JBN ,
advocaat: mr. P.J. Montanus te Den Haag,
2. De publiekrechtelijke rechtspersoon STAAT DER NEDERLANDEN (Raad voor de Kinderbescherming te Groningen),
zetelende te Den Haag,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. M.M.C. van Graafeiland te Den Haag,
geïntimeerden.

Het geding

Appellanten zijn in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 maart 2013.
Appellanten hebben ter rolzitting van 24 februari 2015 bij akte uitlating na wrakingsincident inhoudende het treffen van een spoedvoorziening en akte overlegging van stukken, verzocht spoedvoorzieningen te treffen.
Ter rolzitting van 17 maart 2015 heeft de Staat bij akte geconcludeerd tot afwijzing van de verzochte voorzieningen.
Ter rolzitting van 17 maart 2015 heeft BJZ bij akte geconcludeerd tot afwijzing van de verzochte voorzieningen.
Partijen hebben ter rolzitting van 31 maart 2015 aanvullende aktes gefourneerd en arrest gevraagd in het incident.

Beoordeling van het incident

Appellanten hebben in dit incident verzocht om, naar het hof begrijpt, een drietal spoedvoorzieningen te treffen te weten:
1. het in vrijheid stellen van appellanten;
2. de minderjarigen [naam] bij appellanten thuis te laten;
3. benoeming van de gedragsdeskundige [naam].
Appellanten leggen naar het hof begrijpt aan hun verzoek tot het treffen van spoedvoorzieningen krachtens artikel 223 Rechtsvordering ten grondslag dat er door het optreden van de Staat en JBN sprake is van een dermate ernstige schending van het EVRM, het IVRK en het handvest van de grondrechten van de EU dat aan de situatie waarbij appellanten in voorarrest verblijven en de minderjarigen niet bij hen thuis wonen en niet de door hen genoemde gedragsdeskundige is benoemd, onmiddellijk een einde moet worden gemaakt.
In het kader van een aanhangige bodemprocedure kan een partij een ordemaatregel vorderen, die bestaat in een bevel een handeling te verrichten, dan wel na te laten. Daarbuiten valt een declaratoir. (HR 22 januari 2010, LJN BK 1639).
Door de Staat is gemotiveerd verweer gevoerd. De Staat stelt onder meer dat appellanten niet toelichten waarom er een reden zou zijn een voorlopige voorziening te treffen. Gezien het feit dat appellanten inmiddels in vrijheid zijn gesteld is de spoedvoorziening strekkende tot invrijheidstelling achterhaald. Ook hebben appellanten geen belang aan herstel van de oude toestand met betrekking tot de kinderen aangezien de kinderen al thuis zijn.
Ook door JBN wordt gesteld dat appellanten geen belang meer hebben bij hun vordering tot invrijheidstelling. Sedert 11 maart 2015 zijn appellanten op vrije voeten gesteld. Ook de kinderen zijn met de ouders herenigd. Met betrekking tot hun vordering om [naam] tot deskundige te benoemen hebben appellanten geen motivering gegeven.
Het hof is van oordeel dat appellanten geen spoedeisend belang bij hun vordering hebben.
Daarbij heeft ten aanzien van het in vrijheid stellen van appellanten te gelden dat het belang bij het verzoek ontbreekt nu appellanten op 13 maart 2015 in vrijheid zijn gesteld. Ten overvloede merkt het hof hierbij op dat het schorsen of opheffen van de voorlopige hechtenis van appellanten is voorbehouden aan de strafrechter zodat hier voor het hof geen rol is weggelegd. Ten aanzien van het thuis laten van de minderjarigen oordeelt het hof dat ook aan dat verzoek het spoedeisend belang ontbreekt nu de minderjarigen sinds 13 maart 2015 weer bij de ouders verblijven. Ten aanzien van de benoeming van de deskundige om de minderjarigen te begeleiden en te rapporteren over de omstandigheden van de minderjarigen en de gevolgen voor het gezin en de omstandigheden waarin het gezin sinds december 2011 heeft verkeerd, is het hof van oordeel dat appellanten het spoedeisend belang van dit verzoek niet hebben onderbouwd. Uit de bij akte overgelegde stukken van JBN blijkt dat door de rechtbank Noord-Nederland op 27 februari 2014 met instemming van de ouders een gedragsdeskundige is benoemd met als opdracht onderzoek te verrichten naar de opvoedingssituatie, het welzijn en de ontwikkeling van de kinderen alsmede het al dan niet geworteld zijn van de kinderen c.q. het gezin in Duitsland. Appellanten hebben een intake gesprek met de door de rechtbank benoemde deskundige gehad maar de deskundige heeft verklaard haar onderzoek niet af te hebben kunnen ronden omdat appellanten hun medewerking daarna hebben geweigerd. Ook in het licht daarvan valt niet in te zien op welke grond het verzoek tot benoeming van de door appellanten genoemde deskundige jegens de Staat danwel JBN voor toewijzing vatbaar zou zijn.
Gelet op het vorenstaande zal het hof het verzoek tot het treffen van spoedvoorzieningen afwijzen.

Beslissing in het incident

Het hof:
wijst af de vordering van appellanten tot het treffen van spoedvoorzieningen;
verwijst de zaak naar de rol van 30 juni 2015 voor uitlating;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm A.E. Sutorius-van Hees, en C.M. Warnaar en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juni 2015 in aanwezigheid van de griffier.