De beoordeling van het geschil
1.Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de feiten zoals deze door de voorzieningenrechter zijn vastgelegd.
2. Door de man wordt gevorderd: dat het het gerechtshof moge behagen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van 30 september 2014 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag te vernietigen en opnieuw rechtdoende :
- te beslissen dat de vrouw medewerking dient te verlenen aan de nakoming van de overeengekomen zorg- en contactregeling zoals omschreven onder punt 11 van de inleidende dagvaarding;
- te bepalen dat de man (het hof begrijpt: de vrouw) een dwangsom ten bedrage van € 150,- verbeurt voor elke keer dat de vrouw geen medewerking verleent aan de nakoming van de zorg- en contactregeling tussen de man en de minderjarige.
3. De vrouw concludeert dat het hof bij arrest, voor zover de wet toelaat uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen, althans hem die te ontzeggen.
4. De man heeft in kort geding nakoming gevraagd van de tussen partijen overeengekomen omgangsregeling.
5. De vrouw heeft erkend dat sinds begin 2014 tot 22 juli 2014 een regeling is gehanteerd waarbij de minderjarige een weekend per 14 dagen doorbracht bij de man. Het hof begrijpt uit het verweer van de vrouw dat zij het niet in het belang acht van de minderjarige dat er omgang is tussen de man en de minderjarige. Daartoe voert zij onder meer aan:
- agressief gedrag van de man na alcoholgebruik;
- de agressieve houding van de man in woorden en daden heeft invloed op de minderjarige, variërend van angst tot nadoen.
6. Voorts is door de vrouw aangevoerd dat zij inmiddels een bodemprocedure heeft opgestart met betrekking tot de omgang tussen de man en de minderjarige.
7. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter beslist:
verzoekt de Raad een onderzoek te verrichten (...) en daarvoor te rapporteren en te adviseren ten behoeve van de door de vrouw bij het team familie van deze rechtbank aanhangig gemaakte bodemprocedure.
8. Het hof overweegt als volgt. Het kind heeft het recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht en de verplichting tot omgang met zijn kind. De wetgever heeft hiermee tot uitdrukking willen brengen dat afspraken tussen ouders over omgang en een door de rechter vastgestelde omgangsregeling moeten worden nagekomen door beide ouders, derhalve ook door de niet met gezag belaste ouder.
9. Op de rechter rust een zware inspanningsverplichting om het wederzijdse recht op omgang tussen de ouder en kind daadwerkelijk tot stand te laten komen. Omgang is een verplichting van beide ouders richting hun kinderen. De sleutel van de problematiek rond omgangsrecht ligt in beginsel bij de ouders zelf.
10. De kortgedingprocedure betreft slechts een ordemaatregel. De voorzieningenrechter dient in een kort tijdsbestek een oordeel te geven of omgang al dan niet in het belang is van de minderjarige. Zijn oordeel is geen beslissing ten principale.
11. Naar het oordeel van het hof heeft de voorzieningenrechter zeer adequaat gereageerd door in zijn vonnis te beslissen dat de raad voor de kinderbescherming dient te rapporteren met betrekking tot de door de man gevorderde omgangsregeling. Voor de man is er dus geen tijd verloren gegaan.
Gronden en grieven van de man
12. Gezien de onderlinge samenhang van de gronden en grieven bespreekt het hof deze gezamenlijk.
13. De man is van mening dat het opschorten van de omgangsregeling geenszins in het belang is van de minderjarige. Door de man wordt erkend dat er ruzie is geweest tussen hemzelf en zijn huidige partner. De minderjarige was bij die ruzie niet aanwezig. De man is zich ervan bewust dat hij scheldwoorden niet langer dient te uiten en hij zal dat in het vervolg nalaten. De man heeft de veiligheid en het welzijn van de minderjarige gewaarborgd. De man is van mening dat er geen gronden zijn om omgang te ontzeggen. Indien en voor zover de man negatief gedrag in het bijzijn van de minderjarige heeft vertoond, spijt het de man ten zeerste.
14. Zoals hiervoor reeds overwogen heeft de vrouw de stellingen van de man gemotiveerd weersproken.
15. Het hof overweegt als volgt. Uit de gewisselde stukken van partijen volgt dat er ernstige spanningen zijn tussen de man en de vrouw. Deze spanningen zijn in beginsel niet in het belang van de minderjarige. Voor een minderjarige is het niet in zijn of haar belang dat hij of zij geconfronteerd wordt met agressief gedrag van één van de ouders. Uit de in het geding gebrachte foto`s volgt naar het oordeel van het hof dat er sprake is geweest van een ernstige vorm van agressie. Het enkele feit dat de minderjarige niet bij de ruzie aanwezig is geweest, doet daaraan niet af. Er bestaat een risico dat dit agressieve gedrag van de man zich ook kan voordoen in aanwezigheid van de minderjarige. Door de man wordt erkend dat hij scheldwoorden gebruikt, ook dat acht het hof niet in het belang van een goede opvoeding. Op grond van vorenstaande feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de voorzieningenrechter tot een juiste afweging van de belangen van alle betrokkenen is gekomen. Het hof maakt de gronden van de voorzieningenrechter tot de zijne.
16. Gezien hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, behoeft het overige dat door de man is gesteld geen verdere bespreking.
17. Gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, dient het betreden vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag te worden bekrachtigd.