ECLI:NL:GHDHA:2015:1699

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2015
Publicatiedatum
22 juni 2015
Zaaknummer
200.160.046-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en voogdij over minderjarige met betrokkenheid van de raad voor de kinderbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voogdij en het gezag over een minderjarige. De moeder, die in hoger beroep was gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, was niet verschenen op de zitting. De vader had een verweerschrift ingediend en ook incidenteel hoger beroep ingesteld. De raad voor de kinderbescherming had eerder verzocht om de gecertificeerde instelling met de voogdij te belasten, wat door de rechtbank was toegewezen. De moeder verzocht het hof om een onafhankelijke deskundige aan te stellen en het gezag aan haar toe te kennen, terwijl de vader verzocht om het gezag te delen.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat de moeder al geruime tijd geen contact had met de minderjarige en dat haar situatie verslechterd was. De raad en de gecertificeerde instelling stelden dat de moeder niet in staat was om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen. Het hof oordeelde dat de raad, ondanks het feit dat zij het inleidend verzoek had ingediend, niet partijdig was en dat het advies van de raad noodzakelijk was voor de beoordeling van de belangen van de minderjarige. Het hof concludeerde dat de moeder niet in staat was om de opvoeding van de minderjarige op zich te nemen en bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank.

Het hof verwierp het incidenteel hoger beroep van de vader en bevestigde de bestreden beschikking, waarbij de voogdij bij de gecertificeerde instelling bleef. De beslissing werd genomen met inachtneming van de belangen van de minderjarige, die centraal stonden in deze procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 20 mei 2015
Zaaknummer : 200.160.046/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-3896
Zaaknummer rechtbank : C/10/424523
[appellante] ,
thans verblijvende op een onbekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. W.P.R. Peeters te Rijsbergen,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. F.C. Frederiks te Zwijndrecht,
2. de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland te Dordrecht,
thans de Stichting Jeugdbescherming west,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 24 november 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
22 augustus 2014 van de rechtbank Rotterdam.
De vader heeft op 11 februari 2015 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 27 november 2014 een brief van 26 november 2014;
- op 15 december 2014 een brief van 11 december 2014 met bijlagen;
- op 19 december 2014 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 31 december 2014 een brief van 19 december 2014 met bijlagen.
De zaak is op 8 april 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de advocaat van de moeder;
  • mevrouw [A] namens de raad;
  • mevrouw [B] namens de gecertificeerde instelling alsmede een stagiaire;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de grootmoeder vaderszijde.
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet in persoon verschenen.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikking van 5 juli 2013 en de bestreden beschikking.
Bij de tussenbeschikking van 5 juli 2013 is, onder meer, de raad verzocht een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de volgende vragen:
Bestaat er gegronde vrees dat bij inwilliging van het verzoek van de vader (hof: om hem (mede) met het gezag te belasten) de belangen van de hierna te noemen minderjarige zullen worden verwaarloosd?
In hoeverre kan de vader de verzorging en opvoeding van de minderjarige op zich nemen, rekening houdend met de omstandigheid dat hij de komende periode in een begeleid woonproject zal verblijven?
De raad is verzocht zo spoedig mogelijk omtrent voormelde vragen te rapporteren en te adviseren. Iedere overige beslissing is aangehouden.
Bij de bestreden beschikking is:
  • de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om de vader met het gezag te belasten over de minderjarige;
  • de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om hem met het gezag te belasten naast een door de grootmoeder vaderszijde uitgeoefende voogdij over de minderjarige;
  • uitvoerbaar bij voorraad, de voogdij over de minderjarige opgedragen aan de gecertificeerde instelling.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
Partijen zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2013 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: de minderjarige. De vader heeft de minderjarige erkend. Bij beschikking van 8 maart 2013 van de rechtbank Rotterdam is de gecertificeerde instelling vanaf de geboorte van de minderjarige – toen moeder nog minderjarig was - met de voorlopige voogdij belast. Voorts is toen door de rechtbank bepaald dat, indien binnen twaalf weken na 8 maart 2013 om een voorziening in het gezag is verzocht, de voorlopige voogdij voortduurt totdat bij onherroepelijke rechterlijke beslissing is beslist op het verzoek tot voorziening in het gezag over de minderjarige.
Op 11 maart 2014 is de moeder meerderjarig geworden.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is het gezag over de minderjarige.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, een onafhankelijke deskundige aan te stellen en/of (vervolgens) te oordelen dat de moeder zal worden belast met het gezag, zoals zij mondeling heeft verzocht ter zitting van 3 juni 2014 en waartegen geen der belanghebbende partijen bezwaren heeft geuit.
3. De vader verzoekt in incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, hem (mede) te belasten met het gezag over de minderjarige, dan wel een beschikking te geven die het hof gezien de omstandigheden tegen die tijd in goede justitie acht. Ter zitting heeft de vader verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder.
4. De raad en de gecertificeerde instelling hebben eveneens ter zitting verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder.
Incidenteel hoger beroep
5. Ter zitting heeft de vader zijn verzoek in incidenteel hoger beroep ingetrokken. Hij heeft aangegeven in te zien dat het beter is te wachten met het vragen van gezag totdat zijn traject bij [instelling A] is afgerond. Het hof zal het incidenteel hoger beroep van de vader dan ook verwerpen.
Hoger beroep moeder
6. De moeder voert – kort samengevat - het volgende aan. Zij klaagt over de omstandigheid dat de kinderrechter één van de procespartijen – namelijk de raad – heeft verzocht om haar te adviseren bij het nemen van een beslissing omtrent het gezag/de voogdij over de minderjarige. De wrakingskamer van de rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat geen sprake is van (een schijn van) partijdigheid van de behandelend rechter. De rechter had een onafhankelijk deskundige aan moeten stellen. De raad is geen onafhankelijk deskundige in deze zaak, aangezien de raad het inleidend verzoek heeft ingediend. De raad heeft belang bij het honoreren van haar eigen verzoek. De mogelijkheid om de raad om advies te vragen is geen verplichting. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking niets overwogen met betrekking tot de bezwaren die de vader en de moeder hadden tegen het rapport van de raad. Dit rapport was niet onderbouwd. Het verzoek om de gecertificeerde instelling tot voogd te benoemen is dan ook ten onrechte toegewezen, aldus de moeder.
7. De vader verzet zich tegen het krijgen van het gezag door de moeder. Ter zitting heeft de vader te kennen gegeven dat hij en de moeder al geruime tijd geen contact meer hebben. Op straat komt hij haar wel eens tegen. Het gaat niet goed met haar.
8. De raad heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd. Tijdens het onderzoek van de raad nam de moeder deel aan een moeder-kindproject. Op dat moment waren zij en de vader niet in staat om invulling aan het gezag te geven. Daarom heeft de raad verzocht om de gecertificeerde instelling te belasten met de voogdij. De situatie rondom de moeder is verslechterd. Zij is al een jaar volledig uit beeld bij de minderjarige. De grootmoeder vaderszijde zorgt voor de minderjarige en dit verloopt goed. De raad verzoekt handhaving van de huidige situatie. De raad is er voor het belang van de minderjarige.
9. De gecertificeerde instelling heeft eveneens ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd. De gecertificeerde instelling heeft gesteld dat de moeder in oktober 2014 is opgenomen met een zware psychose bij [instelling B] met een rechterlijke machtiging. In maart 2015 heeft de moeder [instelling B] verlaten. Er is weinig contact met de moeder. Sinds april 2014 is er helemaal geen contact meer tussen de moeder en de minderjarige. Aan de voorwaarden die de gecertificeerde instelling heeft gesteld voordat contact tussen de minderjarige en de moeder kan plaatsvinden, wilde de moeder aanvankelijk niet meewerken. Op 7 april 2015, de dag voor de mondelinge behandeling bij het hof, is de moeder op het kantoor van de gecertificeerde instelling verschenen. Zij wenst weer contact met de minderjarige. Zij heeft aan de gezinsvoogd bericht niet achter dit hoger beroep te staan. De minderjarige verblijft bij de grootmoeder vaderszijde. Ze wordt daar goed verzorgd. De vader ziet de minderjarige dagelijks bij zijn moeder. De gecertificeerde instelling acht het van belang dat zij belast blijft met de voogdij.
10. Aan de orde is de vraag of de kinderrechter terecht de raad heeft verzocht om advies in een zaak als de onderhavige waarin de raad het inleidend verzoek om de gecertificeerde instelling te belasten met het gezag heeft ingediend. Het hof beantwoordt die vraag in onderhavige zaak bevestigend. Op grond van artikel 810 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de rechter advies van de raad voor de kinderbescherming inwinnen indien hij dit met het oog op de beoordeling van de belangen van de minderjarige noodzakelijk acht. Voorts geldt dat de raad op verzoek of uit eigen beweging autoriteiten en instellingen van advies dient op grond van artikel 1:238, derde lid, BW. Naar het oordeel van het hof is de raad het meest geëigende orgaan dat onderzoek kan doen. De raad is er primair om de belangen van het kind te waarborgen. Het enkele feit dat de raad het inleidend verzoek heeft ingediend, maakt niet zonder meer dat de raad daarmee “partijdig” is en “de zaak wil winnen”, zoals ter zitting door de advocaat van de moeder is betoogd. Gesteld, noch gebleken is dat de onderzoeksbevindingen van de raad en de daarop gebaseerde conclusies onjuist zijn. In dat licht bezien, ziet het hof geen enkele aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen zoals door de moeder is verzocht. Los daarvan hebben de vader en de gecertificeerde instelling ter zitting een beeld geschetst dat de situatie van de moeder op dit moment dusdanig slecht is – ze is maanden opgenomen bij [instelling B] en lijkt nu zwervende te zijn - dat zij in de verste verte niet in staat is de verzorging en opvoeding van de minderjarige op zich te nemen. Dit ter zitting naar voren gekomen beeld bevestigt naadloos de uitkomsten van het raadsonderzoek als vervat in het rapport van de raad. Inhoudelijk heeft de moeder dit rapport en het beeld van de vader en de gecertificeerde instelling niet gemotiveerd weersproken. De enkele stelling dat de raad, de gecertificeerde instelling en de vader zich niet mogen uitlaten over de situatie van de moeder, acht het hof onvoldoende.
11. Gelet op het vorenstaande bekrachtigt het hof de bestreden beschikking.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
verwerpt het incidenteel hoger beroep van de vader;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Warnaar, Kamminga en Kok, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 mei 2015.